Op 8 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Den Haag een verzoek van de officier van justitie behandeld. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van een machtiging om gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk te maken via de telefoon van de verdachte. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De vordering is gebaseerd op artikel 181 jo 125p van het Wetboek van Strafvordering, welke de rechter-commissaris bevoegd maakt om op deze vordering te beslissen. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de vordering op goede gronden is ingediend en dat de voorwaarden voor de toepassing van artikel 125p zijn voldaan. Dit artikel vereist dat een aanbieder van een communicatiedienst maatregelen neemt om gegevens ontoegankelijk te maken, maar in dit geval wordt een opsporingsambtenaar ingeschakeld om deze handeling uit te voeren.
De rechter-commissaris heeft besloten om af te zien van het horen van de aanbieder, omdat het aannemelijk is dat deze niet zal meewerken. De rechtbank Den Haag heeft eerder vonnissen gewezen waarbij de verdachte betrokken was, en er zijn aanwijzingen dat hij strafbare feiten heeft gepleegd door het plaatsen van berichten in de genoemde Telegram-groepen. De rechter-commissaris oordeelt dat het voortzetten van deze strafbare feiten in strijd is met de openbare orde en dat de vordering noodzakelijk is om deze feiten te beëindigen.
De rechter-commissaris heeft de vordering toegewezen en bepaald dat de beschikking niet aan de verdediging wordt verstrekt totdat het onderzoeksbelang dat toelaat. De beslissing is genomen met inachtneming van de proportionaliteit en subsidiariteit van de vordering, en de rechter-commissaris heeft de officier van justitie opgedragen om verslag te doen van de onderzoekshandeling.