ECLI:NL:RBDHA:2021:1124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van wapenverlof op basis van psychische gesteldheid en zorgmeldingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Justitie en Veiligheid over de intrekking van een wapenverlof. Eiser had een wapenverlof voor de schietsport, dat geldig was van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020. Op 27 juni 2019 heeft de korpschef van de nationale politie het wapenverlof van eiser ingetrokken op basis van een zorgmelding die op diezelfde dag was gedaan. De zorgmelding betrof bedreigingen door eiser aan kinderen en een buurtbewoner, alsook zorgen over zijn psychische gesteldheid, die door de politieambtenaar als verward en instabiel werd omschreven. Eiser heeft tegen de intrekking beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat er voldoende objectieve informatie was om te twijfelen aan de psychische stabiliteit van eiser, wat een risico voor de openbare orde en veiligheid met zich meebracht. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij in staat was om verantwoord met wapens om te gaan. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de intrekking van het wapenverlof gerechtvaardigd was op basis van de zorgmeldingen en de psychische toestand van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1680

uitspraak van de enkelvoudige van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.V. Rafaela),
en

De Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de nationale politie (de korpschef) het wapenverlof van eiser ingetrokken.
Bij besluit van 6 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021 via een skypeverbinding.
Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is op grond van de Wet wapens en munitie (de Wwm) een wapenverlof verleend ten behoeve van de schietsport. Het wapenverlof had een geldigheid van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020.
2. Op 27 juni 2019 heeft de korpschef het verlof voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie van eiser ingetrokken op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm. De intrekking is gebaseerd op een zorgmelding van het politiebureau, die op 27 juni 2019 telefonisch is gedaan. De zorgmelding is verwoord in een mutatierapport gedateerd op 2 juli 2019. Op basis van de gedane meldingen zoals beschreven in het mutatierapport zou eiser kinderen hebben uitgescholden en bedreigd. Ook zou eiser een buurtbewoner hebben bedreigd met een vuurwapen. Blijkens de bevindingen van de politieambtenaar maakte eiser een verwarde en instabiele indruk. Verder had eiser op zijn telefoon 1360 opnames opgeslagen en onderverdeeld in twee mappen genaamd ‘grote criminelen/criminaliteit’ en ‘kleine criminelen/criminaliteit’. Een politieambtenaar heeft tijdens een huisbezoek de woning van eiser in vervuilde en ongeordende staat aangetroffen. In het naar aanleiding daarvan gemaakte mutatierapport heeft de politieambtenaar zorgen geuit over de geestelijke gesteldheid van eiser. Ingevolge hiervan is het wapenverlof van eiser met spoed ingetrokken. Hiermee is afgedwongen dat eiser zijn wapens en munitie onverwijld bij de korpschef dient in te leveren.
3. Verweerder heeft het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard en stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat, gelet op de aard en de ernst van de zorgmelding, de korpschef juist en rechtmatig heeft gehandeld door met spoed eisers wapenverlof in te trekken. Volgens verweerder kan worden getwijfeld aan de psychische gesteldheid van eiser en bestaan er dringende aan het algemeen belang ontleende redenen bij intrekking van het verlof. Zo zijn de gedragingen van eiser niet te verenigen met de van een wapenverlofhouder gewenste gedragingen, alsmede de zware verantwoordelijkheid die het voorhanden mogen hebben van wapens en munitie met zich meebrengt. Verweerder benadrukt dat er voldoende objectief toetsbare informatie aan de intrekking ten grondslag ligt en dat het niet verantwoord is om eiser het voorhanden hebben van wapens toe te vertrouwen.
4. Namens eiser is samengevat aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn waardoor het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd. Enerzijds zijn de feiten en omstandigheden uit het mutatierapport onvoldoende onderzocht en zijn de persoonsgegevens uit het mutatierapport geanonimiseerd, hetgeen afdoet aan de betrouwbaarheid van de meldingen. Anderzijds kan er geen waarde worden toegekend aan de verklaring van de politieambtenaar omtrent zijn mentale toestand nu zij onvoldoende medisch onderlegd is. Er kan in het geheel niet worden gesproken van beletsel in psychiatrische zin aangezien eiser nooit psychische of psychiatrische klachten heeft gehad. Dit argument wordt door eiser onderbouwd met een verklaring van een psychiater en een huisartsenjournaal. Eiser begrijpt tevens niet hoe een vervuilde woning kan bijdragen aan de beeldvorming over zijn mentale gesteldheid. In het verlengde hiervan wordt door eiser een beroep gedaan op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens eiser zijn de gegevens uit het ingebrachte mutatierapport niet objectief toetsbaar, derhalve kan er geen sprake zijn van geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het wapenverlof en is dit ten onrechte met spoed ingetrokken. Tijdens de zitting is namens eiser ook aangevoerd dat hij om de vrees van misbruik weg te nemen bereid is om het wapen op de schietvereniging achter te laten. Dit is van belang voor eiser nu hij met het oog op een beoogde carrière in de beveiliging de schietsport wilt blijven uitoefenen. Wanneer dit voorstel wordt gehonoreerd hoeft eiser ook geen nieuw verlof aan te vragen.
5. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm, voor zover hier van belang, kunnen de in die wet genoemde verloven door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister van Justitie en Veiligheid worden gewijzigd en ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
6. Gelet op de bewoordingen van de wettekst, is sprake van beleidsruimte voor verweerder. Aan verweerder komt ook beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanwijzingen dat aan de houder van een wapenverlof het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NLRVS:2019:1126) volgt dat iemand die een wapenverlof heeft zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemeen verbod op het voorhanden hebben van wapens en munitie geldt. Als er ook geringe twijfel is dat het niet verantwoord is om deze uitzondering te maken, is er voldoende grond om het wapenverlof in te trekken. Deze twijfel moet wel objectief toetsbaar zijn.
8. Voor die toetsing heeft verweerder beleid vastgesteld omtrent redenen om te vrezen dat van het wapenverlof misbruik zal worden gemaakt. Dit beleid is voor zover het betreft de toetsing van het bestreden besluit, neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019). In de Cwm 2019, Bijzonder deel (B) is een nadere invulling gegeven van het criterium ‘vrees voor misbruik’. Daarbij is aangegeven dat ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ van wapens en munitie twee verschillende omschrijvingen zijn voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen daarna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’, kan daarom volgens de Cwm analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
9. Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik van wapens en/of munitie bestaat worden in paragraaf B/1.2 van de Cwm twee criteria genoemd: ‘veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken’ en ‘andere omtrent de aanvrager bekende feiten’. Bij het criterium ‘andere omtrent de aanvrager bekende feiten’ speelt onder andere de psychische gesteldheid van de aanvrager of houder van het verlof tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie een rol. Volgens de Cwm is het in beginsel niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit zijn van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn: klinische factoren, stressvolle omstandigheden en specifieke kenmerken van de aanvrager, zoals: agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie door geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering.
10. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen met een schriftelijke verklaring van een arts of psychiater. Uit de verklaring moet duidelijk blijken dat de arts of psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens.
11. De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende tegenbewijs heeft aangeleverd om af te wijken van het uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt mutatierapport. Verweerder mocht op basis van (de inhoud) van het mutatierapport uitgaan van een geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat twee personen, onafhankelijk van elkaar, een melding hebben gemaakt van bedreiging door eiser. Daarnaast is er nog een verklaring van een politieambtenaar waaruit blijkt dat eiser op haar een nerveuze, verwarde en onstabiele indruk maakte. Tezamen met de vervuilde woning en de enorme hoeveelheid foto’s, onderverdeeld mappen genaamd ‘grote criminelen/criminaliteit’ en ‘kleine criminelen/criminaliteit’, die op de mobiele telefoon van eiser zijn aangetroffen, vormt dit voldoende objectief toetsbare informatie om een verhoogd risico op misbruik van een vuurwapen aan te nemen. De redenen die door eiser zijn aangevoerd, bijvoorbeeld dat hij de criminaliteit in de buurt heeft vastgelegd in geval dat de politie erom vraagt en dat hij zich niet afdoende kan verweren doordat de meldingen zijn geanonimiseerd, doen hier niet aan af.
12. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn oordeel dat op grond van het vorenstaande het beeld is ontstaan dat eiser eenmaal geconfronteerd met een vervelende situatie zichzelf onvoldoende in de hand kan houden. De omstandigheid dat eiser zijn toevlucht zoekt in het uitschelden en bedreigen van kinderen en in een andere situatie een vuurwapen ter afdreiging zou hebben gebruikt, maakt het aannemelijk te twijfelen aan eisers vermogen om in tijden van spanning juiste en weloverwogen keuzes te maken. Eisers psychische toestand lijkt daarmee niet een dusdanige stabiliteit te vertonen die men mag verwachten van een wapenverlofhouder. Van een wapenverlofhouder mag immers worden verwacht dat deze zich bewust is van diens uitzonderlijke positie en terughoudendheid toont in gedrag en uitlatingen. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de uitlatingen van eiser en de daarbij vertoonde lichaamstaal, zoals vastgelegd in het mutatierapport, getuigen van agressie, impulsiviteit en onvoldoende zelfregulatie bij eiser, hetgeen voldoende is om geringe twijfel aan te nemen. De door eiser overgelegde verklaring van de psychiater levert onvoldoende tegenbewijs op. Hierin is niet een ondubbelzinnig positief oordeel vervat over het verantwoord kunnen toevertrouwen van een wapen of munitie aan eiser.
13. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het voorstel om het wapen bij de schietvereniging achter te laten niet leidt tot een ander oordeel. Een dergelijk voorstel had meer kans van slagen indien het hangende bezwaar was gedaan. Een verlof dient in dit stadium van het proces hoe dan ook opnieuw te worden aangevraagd, zodat kan worden getoetst of er tussentijds nieuwe antecedenten hebben plaatsgevonden. Bovendien is niet elke schietvereniging bereid om wapens en munitie van een lid permanent in bewaring te nemen.
14. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de korpschef met toepassing van artikel 4:11, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op basis van genoemd mutatierapport heeft kunnen afzien van het vooraf gelegenheid geven aan eiser voor het indienen van een zienswijze. De melding is namelijk dusdanig van aard en dermate ernstig, dat deze een spoed intrekking rechtvaardigde, waardoor de vereiste spoed zich ertegen verzette dat eiser eerst zienswijzen kon indienen. In het verloop van de procedure is eiser tevens voldoende geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen, waardoor van een onzorgvuldige voorbereiding geen sprake is. Het bestreden besluit is zorgvuldig voorbereid en goed gemotiveerd, reeds daarom kan het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel het motiveringsbeginsel geen doel treffen.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van deze feiten terecht heeft geoordeeld dat in ieder geval sprake was van geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof en dat die twijfel voldoende was voor het intrekken van het verlof.
16. Het beroep is ongegrond
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.