ECLI:NL:RBDHA:2021:11234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/594740/HA ZA 20-591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en opheffing van erfdienstbaarheid in burenrechtelijke geschil

Op 30 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een burenrechtelijk geschil tussen eiseres en gedaagden over de uitleg en opheffing van een erfdienstbaarheid. Eiseres, eigenaar van perceel [perceelnr 1], vorderde de opheffing van de erfdienstbaarheid die gedaagden, eigenaren van de percelen [perceelnr 2] en [perceelnr 3], het recht gaf om met zware voertuigen over haar perceel te komen. Gedaagden vorderden op hun beurt een verklaring voor recht en een gebod om met zware voertuigen toegang te krijgen tot hun percelen via het perceel van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid is gevestigd in een notariële akte en dat de uitleg van de erfdienstbaarheid moet worden afgeleid uit de bewoordingen van deze akte. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van eiseres correct was, waarbij werd vastgesteld dat de erfdienstbaarheid enkel betrekking had op een specifiek gedeelte van het perceel van eiseres. De rechtbank wees de vorderingen van gedaagden af, omdat zij geen actueel belang hadden bij de gevraagde verklaring voor recht en gebod.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de opheffing van de erfdienstbaarheid niet aan de orde was, omdat gedaagden nog steeds een redelijk belang hadden bij de uitoefening ervan. De rechtbank concludeerde dat de erfdienstbaarheid niet zinledig was, ondanks de argumenten van gedaagden. De vorderingen van beide partijen werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaak/rolnummer [C/09/594740/HA ZA 20-591]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 30 september 2021
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. D.C. van Genderen te Rotterdam.
Partijen worden hierna afzonderlijk [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. Gedaagden worden hierna tezamen aangeduid als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2020, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 11 tot en met 13;
  • akte depot van de zijde van [eiseres] , met productie 14
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021, waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden;
  • de brief van 14 september 2021 namens [eiseres] , met productie 15;
  • de brief van 20 september 2021 van de zijde van [gedaagden] , met productie 16;
  • het proces-verbaal van de descente en mondelinge behandeling op 30 september 2021, waarbij zijn verschenen:
· [eiseres] , bijgestaan door de advocaat voornoemd;
· [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , bijgestaan door mr. M. Reevers.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
in conventie
2.1.
wijst het gevorderde af;
in reconventie
2.2.
wijst het gevorderde af;
in conventie en in reconventie
2.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

De feiten
3.1.
Eiseres is de huidige eigenaar van de woning met aan- en toebehoren, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats 4] . Het betreffende perceel is genummerd [perceelnr 1] . Gedaagden zijn de huidige eigenaren van de woning met aan- en toebehoren, plaatselijk bekend als [adres 2] te [plaats 4] . De betreffende percelen zijn genummerd [perceelnr 2] en [perceelnr 3] .
3.2.
In de notariële akte van 8 mei 2012 hebben [eiseres] en haar ex-echtgenoot, de heer [X] (hierna [X] ), die op dat moment gezamenlijk eigenaars waren van zowel perceel [perceelnr 1] als de percelen [perceelnr 2] en [perceelnr 3] , de percelen verdeeld. In deze akte is het volgende opgenomen:

Vestiging erfdienstbaarheid
De heer [X] en mevrouw [eiseres] (…) verklaarden te zijn overeengekomen dat ten laste van het aan mevrouw [eiseres] voornoemd, verblijvende kadastrale perceel gemeente [plaats 4] sectie [perceelnr 1] gedeeltelijk en ten behoeve van de aan de heer [X] voornoemd, verblijvende kadastrale percelen bekend gemeente [plaats 4] sectie [perceelnr 2] gedeeltelijk en gemeente [plaats 4] sectie [perceelnr 3] , hierna te noemen de overeenkomst, een erfdienstbaarheid zal worden gevestigd om vanaf het aan de heer [X] voornoemd, toebehorende percelen, incidenteel met zware voertuigen over het aan het mevrouw [eiseres] voornoemd, toebehorende perceel te komen en te gaan van en naar de [straatnaam] .
De vestiging, de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid worden bij deze akte geregeld.
Ter uitvoering van de overeenkomst vestigt mevrouw [eiseres] voornoemd, ten laste van het dienende erf de hierna te omschrijven erfdienstbaarheid. De heer [X] voornoemd, aanvaardt de vestiging van deze erfdienstbaarheid ten behoeve van het heersende erf.
De rechtsverhouding tussen de eigenaren van het dienende en het heersende erf wordt hier vastgelegd als volgt:
Artikel 1
Omschrijving erfdienstbaarheid
De erfdienstbaarheidom nietvan weg om ten behoeve van het heersend erf incidenteel met zware voertuigen te komen van en te gaan naar de openbare weg, zulks over de bestaande weg, hierna te noemen: “de weg”, zoals schetsmatig aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening.
Artikel 2
Bepalingen
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen.
De weg mag zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van het heersende erf en de eigenaar van het diende erf niet worden verlegd.
De weg mag uitsluitend worden gebruikt als rijweg voor alle motorische en niet-motorische vervoermiddelen.
Het incidentele gebruik van de weg is tussen zeven uur in de avond en zeven uur in de ochtend verboden.
Indien de eigenaar van het heersende erf van de erfdienstbaarheid gebruik wenst te maken, zal hij twee dagen voorafgaande aan het voorgenomen gebruik, de eigenaar van het dienende erf, daarvan, schriftelijk, per email of telefonisch, op de hoogte stellen.
Ingeval van bebouwing, verbouwing, splitsing (of verandering van aard of bestemming van het heersende erf) blijft de erfdienstbaarheid ongewijzigd voortbestaan.
De eigenaar van het dienende erf is verplicht de reeds bestaande weg voor zijn rekening te onderhouden, waaronder mede begrepen het schoonhouden en het vernieuwen van de weg.”
3.3.
Aan voornoemde notariële akte is de volgende tekening gehecht:
3.4.
Bovengenoemde erfdienstbaarheid is ook opgenomen in de notariële akte waarin de percelen [perceelnr 2] en [perceelnr 3] door de toenmalige eigenaren, die de percelen van [X] destijds hebben gekocht, aan gedaagden zijn geleverd.
3.5.
Voorafgaand aan de vestiging van bovengenoemde erfdienstbaarheid zijn [eiseres] en [X] op 4 november 2010 door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna het Hoogheemraadschap) onteigend en is het bovenste gedeelte van de oprit behorende bij het perceel [perceelnr 1] geleverd aan het Hoogheemraadschap. Gelijktijdig is een erfdienstbaarheid gevestigd. Uit die erfdienstbaarheid blijkt een recht van uitpad/-weg van de percelen [perceelnr 4] (thans [perceelnr 1] en [perceelnr 3] ) en [perceelnr 2] , toen nog beide in handen van [eiseres] en [X] , over de onteigende gedeelten naar de openbare weg (de [straatnaam] ).
Het gevorderde
3.6.
[eiseres] vordert – kort gezegd – opheffing van de erfdienstbaarheid. [gedaagden] willen een verklaring voor recht en willen en gebod dat zij met zware vervoermiddelen op perceel [perceelnr 1] mogen komen om [perceelnr 3] te bereiken, dat toegang wordt verleend voor zware vervoersmiddelen en dat obstakels op perceel [perceelnr 1] worden verwijderd op straffe van een dwangsom. [gedaagden] wensen in ieder geval dat de rechtbank de erfdienstbaarheid uitlegt.
Uitleg erfdienstbaarheid
3.7.
Om de vorderingen van partijen te kunnen beoordelen moet allereerst worden bezien welk doel de erfdienstbaarheid bij de vestiging diende en in hoeverre de erfdienstbaarheid dat doel nog dient of weer kan gaan dienen. Op grond van artikel 5:73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bij de uitleg van de akte komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De beginselen van redelijkheid en billijkheid zullen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend een rol spelen.
3.8.
[gedaagden] leggen de erfdienstbaarheid zo uit dat dit hen het recht geeft op directe toegang tot perceel [perceelnr 3] via perceel [perceelnr 1] . [eiseres] betwist dat de erfdienstbaarheid hiertoe recht geeft. Zij stelt dat [gedaagden] op grond van de erfdienstbaarheid alleen gebruik mogen maken van het voorste deel van perceel [perceelnr 1] , te weten het gearceerde deel op de tekening en niet op het ten zuiden daarvan gelegen deel van perceel [perceelnr 1] .
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres] gegeven uitleg van de erfdienstbaarheid juist is. Voor de uitleg van de erfdienstbaarheid moeten de woorden opgenomen in de notariële akte en de daaraan gehechte tekening in onderlinge samenhang worden beschouwd. Uit de tekst die is opgenomen in de notariële akte volgt dat de erfdienstbaarheid gevestigd is op de bestaande weg en dat deze weg schetsmatig is aangegeven op de aan de akte gehechte tekening. Uit deze tekening volgt dat alleen het gedeelte dat op de tekening is gearceerd met een erfdienstbaarheid is belast. Bovendien is op de tekening bij de akte aangegeven dat het gaat om betreding over het betegelde pad en is tussen partijen niet in geschil dat op het niet gearceerde gedeelte van het perceel geen betegeld pad aanwezig was en dat dit gedeelte op het moment dat de erfdienstbaarheid werd gevestigd enkel uit gras bestond.
3.10.
Hierna zal nader uiteengezet worden waarom de rechtbank de argumenten die [gedaagden] aan hun uitleg ten grondslag hebben gelegd niet volgt.
3.11.
[gedaagden] hebben allereerst aangevoerd dat de uitleg van [eiseres] de uitoefening van de erfdienstbaarheid zinledig maakt. Op zichzelf is het juist dat het niet mogelijk is en nooit mogelijk is geweest om binnen het gearceerde deel van het ene perceel naar het andere perceel te gaan. De doorgang tussen de carport die staat op perceel [perceelnr 1] en de schuur die staat op perceel [perceelnr 2] , die beide ook reeds ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid aanwezig waren, is op het smalste deel maar 1,67 meter breed en biedt dus niet de mogelijkheid om met grote, zware voertuigen van perceel [perceelnr 1] naar perceel [perceelnr 2] te rijden. Dit zorgt ervoor dat het binnen het gearceerde deel niet mogelijk is om van perceel [perceelnr 1] naar perceel [perceelnr 2] te komen en te gaan. De rechtbank constateert dat op dit punt de tekst van de akte een recht geeft dat niet uitgeoefend kan worden. Deze smalle doorgang maakt de erfdienstbaarheid echter niet zinledig omdat wel via de oprit van perceel [perceelnr 1] naar beneden kan worden gereden met zware voertuigen en vanuit daar – eventueel met kleinere voertuigen of anderszins – perceel [perceelnr 2] en via [perceelnr 2] ook perceel [perceelnr 3] bereikt kan worden.
3.12.
In de tweede plaats volgt de rechtbank [gedaagden] ook niet in hun stelling dat de woorden ‘over de bestaande weg’ niet meebrengen dat er overal een verhard wegdek moet zijn maar dat de entree vanaf de openbare weg naar perceel [perceelnr 1] over de betegelde weg moet plaatsvinden en dat de openbare weg weer via betegelde weg wordt bereikt. Uit de tekening volgt dat de erfdienstbaarheid enkel ziet op het gearceerde gedeelte en dat alleen de bestaande weg binnen het gearceerde deel belast is met de erfdienstbaarheid. Als de erfdienstbaarheid zou gelden voor het gehele perceel [perceelnr 1] dan had de toevoeging “zulks over de bestaande weg” niet opgenomen hoeven worden en had geen tekening opgenomen hoeven worden.
3.13.
In de derde plaats hebben [gedaagden] aangevoerd dat er destijds ook een schuur en gras aanwezig waren binnen het gearceerde gedeelte en dat dit niet op de tekening is ingetekend. Aan deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis worden gehecht. In de akte staat dat dit een
schetsmatigetekening betreft en een dergelijke tekening hoeft niet noodzakelijkerwijs de volledige inrichting van de achtertuin weer te geven. Dus kan aan de omstandigheid dat de schuur, een stuk gras en het aan het Hoogheemraadschap overgedragen stuk grond niet correct zijn ingetekend op de tekening, in het kader van de uitleg van de erfdienstbaarheid geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
3.14.
Ten vierde hebben [gedaagden] erop gewezen dat zowel het perceel [perceelnr 2] als het perceel [perceelnr 3] worden genoemd als heersend erf. De rechtbank is van oordeel dat deze verwijzing nog niet maakt om van perceel [perceelnr 3] van en naar de openbare weg te gaan dat ook rechtstreeks van perceel [perceelnr 3] moet kunnen worden overgestoken. In de akte is niet voor niets een tekening aangehecht waarnaar verwezen wordt. Bovendien betekenen de woorden ‘ten behoeve van’ niet noodzakelijkerwijs dat perceel [perceelnr 3] direct via perceel [perceelnr 1] ontsloten dient te worden.
3.15.
Ten slotte hebben [gedaagden] aangevoerd dat in de erfdienstbaarheid die is gevestigd op het onteigende stuk oprit van perceel [perceelnr 1] staat dat deze erfdienstbaarheid ook geldt ten behoeve van perceel [perceelnr 3] . Deze omstandigheid maakt echter niet dat vanaf perceel [perceelnr 3] direct via perceel [perceelnr 1] gebruik mag worden gemaakt van deze oprit. Ook hier geldt dat de woorden ‘ten behoeve van’ niet noodzakelijkerwijs betekenen dat perceel [perceelnr 3] direct via perceel [perceelnr 1] ontsloten dient te worden.
Opheffing erfdienstbaarheid
3.16.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 5:79 BW de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening daarvan en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren. Deze beoordelingsmaatstaf gaat alleen uit van het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij de opheffing geen rol spelen, behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid. Voorts zal de rechter, nu het hier gaat om een zakelijk recht, bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot opheffing terughoudendheid dienen te betrachten.
3.17.
[eiseres] stelt dat [gedaagden] geen redelijk belang meer hebben bij de erfdienstbaarheid omdat de oprit van perceel [perceelnr 2] is gewijzigd. Deze was eerst bochtig, smal en steil maar de toegang is nu breder en de bocht is eruit. [gedaagden] kan dus nu via de eigen oprit met zware vervoermiddelen het perceel op. Daarnaast is de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk omdat er geen open doorgang meer is tussen de tuinen, er staat nu een schutting. Ook wijst [eiseres] erop dat de doorgang ter hoogte van de carport/schuur bij de vestiging al te smal was om met vrachtwagen doorheen te gaan.
3.18.
De rechtbank overweegt dat uit de omstandigheid dat tussen de percelen [perceelnr 1] en [perceelnr 2] een schutting staat in rechte niet kan worden afgeleid dat de erfdienstbaarheid niet meer kan worden uitgeoefend. Deze schutting is in strijd met de erfdienstbaarheid geplaatst en het is aan [eiseres] om een vrij en onbelemmerde toegang te geven over de met de erfdienstbaarheid belaste uitweg.
3.19.
De rechtbank heeft tijdens de plaatsopneming waargenomen dat de oprit naar perceel [perceelnr 2] steiler is dan de oprit naar perceel [perceelnr 1] en dat de oprit naar perceel [perceelnr 2] ongeveer 2,60 meter breed is en dat de oprit naar perceel [perceelnr 1] ongeveer 3,68 meter breed is. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat, gelet op de hellingshoek van de oprit naar perceel [perceelnr 2] in combinatie met het feit dat de oprit op het smalste punt ongeveer net zo breed is als een vrachtwagen, het voor bepaalde vormen van zwaar vervoer niet dan wel alleen met grote risico’s mogelijk is, om van de oprit van perceel [perceelnr 2] gebruik te maken terwijl dit via de oprit naar perceel [perceelnr 1] wel mogelijk is. Reeds dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gebleken dat de eigenaar van het heersende erf nu of in de toekomst geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Aan de beoordeling van de belastbaarheid van beide opritten komt de rechtbank vervolgens dan ook niet toe. De rechtbank zal de gevorderde opheffing van de erfdienstbaarheid dan ook afwijzen.
Verklaring voor recht/gebod
3.20.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] geen actueel belang hebben bij de verklaring voor recht dan wel de gebodsactie omdat hetgeen [gedaagden] wensen, ziet op de door [gedaagden] bepleite uitleg van de erfdienstbaarheid die de rechtbank niet volgt. Daarnaast hebben [gedaagden] [eiseres] niet verzocht om op de wijze zoals de rechtbank de erfdienstbaarheid uitlegt, gebruik te maken van de erfdienstbaarheid. Ten slotte is niet gebleken dat [eiseres] het gebruik van [gedaagden] op de wijze waarop de rechtbank de erfdienstbaarheid uitlegt zal blokkeren. De rechtbank zal deze vorderingen van [gedaagden] dan ook afwijzen.
Struiken
3.21.
[gedaagden] willen dat [eiseres] de struiken (bestaande uit een laurierhaag) verwijdert die op minder dan 50 cm van de erfgrens met perceel [perceelnr 2] staan. Zij voeren hiertoe aan dat de stuiken in strijd met artikel 5:42 BW aanwezig zijn. Ter zitting hebben [gedaagden] subsidiair gevorderd dat de struiken moet worden afgeknipt tot aan de schutting. [eiseres] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.22.
Uit artikel 5:42 BW blijkt dat het niet geoorloofd is binnen een halve meter van de grenslijn van eens anders erf heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. Als ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten dan geldt die afstand.
3.23.
Uit de door eiseres in conventie overgelegde Bomenverordening Krimpenerwaard 2016 blijkt dat de afstand als bedoeld in artikel 5:42 BW voor heesters en heggen is vastgesteld op nihil, zodat deze situatie niet in strijd met artikel 5:42 is en geen reden bestaat om [eiseres] te veroordelen om de struiken te verwijderen. De rechtbank is daarnaast van oordeel, gelet op de eigen waarneming ter plekke, dat de heesters niet dermate hoog zijn dat deze voor [gedaagden] onredelijke hinder veroorzaken. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [gedaagden] die zien op het verwijderen dan wel terugsnoeien van de struiken op het perceel van [eiseres] dan ook afwijzen.
Kostenveroordeling
3.24.
De rechtbank ziet reden om de kosten te compenseren nu de vorderingen van beide partijen worden afgewezen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 14 oktober 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
De griffier is buiten staat dit
proces-verbaal te ondertekenen.