ECLI:NL:RBDHA:2021:11210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting studiekosten militair en de definitie van ambtenaar onder het AMAR

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een wachtmeester der 1e klasse bij de Koninklijke Marechaussee, en de minister van Defensie. De eiser had verzocht om eervol ontslag per 5 januari 2020 en was eerder opgeleid met studiefaciliteiten voor een HBO-opleiding European Studies. Bij het primaire besluit van 4 december 2019 werd hem meegedeeld dat hij een terugbetalingsverplichting had voor de opleidingskosten, die zou worden geëffectueerd door inhouding op zijn salaris, indien hij de militaire dienst binnen vier jaar na afronding van de studie zou verlaten. Dit besluit werd door de minister in een later besluit bevestigd, wat leidde tot het beroep van de eiser.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser ten onrechte was aangesteld als reservist met terugwerkende kracht, omdat een aanstelling niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugbetalingsverplichting van toepassing was, omdat de eiser niet als burgerambtenaar was aangesteld, maar als militair ambtenaar bij het reservepersoneel. De rechtbank heeft de definitie van 'ambtenaar' onder het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en de Wet ambtenaren defensie (WAD) besproken en geconcludeerd dat de terugbetalingsverplichting terecht was geëffectueerd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de scheiding tussen militaire en burgerlijke ambtenaren en de specifieke regels die van toepassing zijn op de terugbetalingsverplichting van studiekosten voor militairen. De eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5480 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de minister van Defensie (voorheen staatssecretaris van Defensie), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Ju).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2019 (het primaire besluit) is eiser meegedeeld dat een reeds opgelegde terugbetalingsverplichting van opleidingskosten wordt geëffectueerd.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder meer het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser, wachtmeester der 1e klasse bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), heeft
verzocht om hem eervol ontslag te verlenen per 5 januari 2020.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat bij het verlenen
van studiefaciliteiten voor de op 1 januari 2018 gestarte HBO-opleiding European Studies op grond van artikel 16 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) een terugbetalingsverplichting geldt, indien eiser na de afronding van deze studie de militaire dienst binnen vier jaar zou verlaten. Nu eiser heeft verzocht om eervol ontslag, wordt de reeds opgelegde terugbetalingsverplichting op grond van artikel 16e, eerste lid, aanhef en onder c, van het AMAR geëffectueerd door middel van inhouding op het salaris.
Het terug te betalen bedrag bedraagt € 5.501,37.
1.3
Aan eiser is met ingang van 5 januari 2020 eervol ontslag verleend met toepassing van artikel 39, eerste lid, van het AMAR.
1.4
Bij besluit van 10 maart 2020 is eiser per 5 januari 2020, na opkomst, op grond van
artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het AMAR aangesteld als militair ambtenaar bij het reservepersoneel van de krijgsmacht.
1.5
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, uitdrukkelijk alleen voor
zover is beslist op het bezwaar tegen het primaire besluit.
Wat vinden partijen?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt gesteld dat met de ambtenaar, genoemd in
artikel 16e, vijfde lid, van het AMAR wordt bedoeld de ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), zijnde de burgerambtenaar. Dit volgt uit de diverse regelgeving die voor de inwerkingtreding van de Wet ambtenaren defensie (WAD) op 1 januari 2020 van kracht was. Onder ‘ambtenaar’ kan niet de actief dienende militair worden verstaan. Indien een actief dienende militair aansluitend aan zijn ontslag als reservist wordt aangesteld, dan is die betrokkene nog steeds militair. In dat geval blijft de duur van de terugbetalingsverplichting doorlopen, aangezien het rendement van de investering in de opleiding bij een reservist nog steeds kan worden genoten. Eiser is niet aangesteld als burgerambtenaar binnen het ministerie van Defensie, maar als militair ambtenaar bij het reservepersoneel. Daarom mocht de terugbetalingsverplichting worden geëffectueerd.
3. Eiser stelt dat de feiten onjuist zijn weergegeven. Zijn dienstverband liep af per
5 januari 2020. Bij besluit van 10 maart 2020 is hij ten onrechte per 5 januari 2020 aangesteld als reservist, omdat een aanstelling niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Van een aansluitend dienstverband vanaf 5 januari 2020 als militair is geen sprake.
Eiser stelt voorts dat onder het begrip ambtenaar als bedoeld in artikel 16e, vijfde lid, van het AMAR moet worden verstaan zowel de burgerlijk ambtenaar als de militair ambtenaar (bij het beroepspersoneel en bij het reservepersoneel). Het AMAR is geschreven voor militairen en het begrip ambtenaar is daarin niet gedefinieerd. De begrippen militair en ambtenaar zijn wel gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de WAD, die ten tijde van het bestreden besluit gold.
Wat zijn de regels?
4. De regels zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechter?
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 10 maart 2020 (zie 1.4.) in rechte vaststaat. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over dat besluit valt buiten de omvang van dit geschil. Hij had dit in bezwaar tegen dat besluit kunnen aanvoeren.
5.2.
Niet in geschil is dat aan eiser eerder een terugbetalingsverplichting is opgelegd.
5.3.
De rechtbank overweegt dat vóór 1 januari 2020 voor de militaire ambtenaren (daaronder begrepen het reservepersoneel van de krijgsmacht) de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW 1931) en de overige regelen betreffende de rechtstoestand van de militaire ambtenaren, zoals het AMAR, van toepassing was. Voor de burgerambtenaren was dit de Ambtenarenwet (AW) en onder meer het BARD. In de systematiek van deze regelgevingen waren de doelgroepen militaire ambtenaren en burgerambtenaren gescheiden en bevatte de MAW 1931 geen definitie van de ambtenaar en de AW geen definitie van de militaire ambtenaar. De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra, zie de voetnoot) af dat de rechtspositie van de burgerambtenaar bij Defensie inhoudelijk is ondergebracht in de MAW 1931, omdat de rechtspositie van het burgerpersoneel niet werd ‘genormaliseerd’. In verband hiermee is de MAW 1931 niet ingetrokken, maar is de citeertitel gewijzigd in WAD [1] . Voorts is de definitiebepaling van artikel 1, eerste lid, onder a, van de MAW 1931 (thans WAD) opnieuw vastgesteld. Uit de MvT blijkt dat dat de invoeging van de rechtspositionele bepalingen in de wet ten aanzien van de burgerambtenaar plaatsvindt zonder dat daarbij een inhoudelijke wijziging wordt doorgevoerd. Hoewel in de WAD het begrip ambtenaar thans ruimer wordt gedefinieerd, wordt het onderscheid tussen de doelgroepen nog altijd genoemd, er is geen wijziging van de rechtspositie beoogd en het begrip ambtenaar is in het nog altijd geldende artikel 1 van het BARD gedefinieerd als de burgerambtenaar. Evenmin is een wijziging beoogd van het begrip en de rechtspositie van de militaire ambtenaar, daaronder begrepen het reservepersoneel. De rechtbank is van oordeel dat het begrip ambtenaar, zoals vermeld in artikel 16e, vijfde lid, van het AMAR, ziet op de burgerambtenaar. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om aan dit begrip de door eiser voorgestane betekenis toe te kennen.
5.4.
Eiser is na zijn ontslag als militair ambtenaar niet aangesteld als (burger)ambtenaar bij Defensie en is na zijn ontslag aansluitend aangesteld bij het reservepersoneel, derhalve als militair ambtenaar. Verweerder was daarom niet gehouden hem te ontslaan van de terugbetalingsverplichting.
6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)
Artikel 16 -
Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling -,voor zover hier van belang:
1. De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag gaat vergezeld van een advies van de employabilitybegeleider.
2. Onze Minister vergoedt de aan een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling verbonden noodzakelijke kosten, die voor rekening van de militair komen.
(…)
Artikel 16e -
Terugbetalingsverplichting opleidingskosten –voor zover hier van belang
1. Aan de aanwijzing voor een opleiding, als bedoeld in artikel 13 tot en met 16a, kan door Onze Minister de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:
(…)
c. uit de dienst wordt ontslagen, op grond van artikel 39, eerste lid of tweede lid, onder e, ten 1e, h, j, k, l, m of n, of artikel 45.
(…)
5. De militair op wie een terugbetalingsverplichting rust, wordt ontslagen van die verplichting, indien hij bij ontslag op aanvraag, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, binnen zes maanden na dat ontslag wordt aangesteld als ambtenaar bij het Ministerie van Defensie.
(…)
Wet ambtenaren Defensie (WAD)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
ambtenaren:militaire ambtenaren en burgerlijke ambtenaren, waarbij wordt verstaan onder:
1. militaire ambtenaren: zij, die zijn aangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht of bij het reservepersoneel van de krijgsmacht om in militaire openbare dienst werkzaam te zijn,
2. burgerlijke ambtenaren: burgerlijke ambtenaren die zijn aangesteld om werkzaam te zijn bij het Ministerie van Defensie;
Ambtenarenwet (AW) tot 1 januari 2020
Artikel 1
1. Ambtenaar in de zin van deze wet is degene, die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn.
2. Tot den openbaren dienst behooren alle diensten en bedrijven door den Staat en de openbare lichamen beheerd.
Artikel 2, voor zover hier van belang:
1. Titel III (bepalingen van materieel recht) en IIIa zijn niet van toepassing op militaire ambtenaren.
Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD)
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ambtenaar, degene die bij het Ministerie van Defensie in burgerlijke openbare dienst is aangesteld.
Ambtenarenwet 2017 per 1 januari 2020
Artikel 1, voor zover hier van belang:
1. Ambtenaar in de zin van deze wet is degene die krachtens een arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht met een overheidswerkgever werkzaam is.
Artikel 3, voor zover hier van belang:
Een overheidswerkgever sluit geen arbeidsovereenkomst met
c. de militaire ambtenaren, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie, alsmede de burgerlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 12o, eerste lid, van de Wet ambtenaren defensie;

Voetnoten

1.Wet van 9 maart 2017 tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met de Wnra (Stb. 2017, 123), artikel IIB, als gevolg van het Gewijzigd amendement bij wetsvoorstel Wnra, TK 2011-2012, 32550, nr. 27. Memorie van Toelichting (MvT) bij de Aanpassingswet Wnra, TK 2018-2019, 35 073, nr. 3, pag. 91. Wet van 17 april 2019 (Aanpassingswet Wnra, Stb. 2019, 173), Hoofdstuk 2, artikel 2.18.