ECLI:NL:RBDHA:2021:11204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en internationale bescherming in Cyprus met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser stelt dat hij sinds 18 september 2017 internationale bescherming heeft in Cyprus, maar dat zijn verblijfsvergunning daar is verlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in beginsel mag afgaan op informatie van andere lidstaten, zoals het Eurodac-systeem, en dat het tijdsverloop tussen het onderzoek in het Eurodac-systeem en het bestreden besluit kort genoeg was om aan te nemen dat de informatie actueel was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij geen bescherming meer heeft in Cyprus en dat het verlopen van zijn verblijfsvergunning niet automatisch betekent dat zijn beschermingsstatus is beëindigd. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij niet kan rekenen op hulp van de Cypriotische autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12722
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).
ProcesverloopBij besluit van 4 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.12723, plaatsgevonden op 15 september 2021 via een Skype-verbinding. Beide partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, die stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1996 en de Syrische nationaliteit te hebben, komt volgens verweerder hier niet in aanmerking voor asiel omdat hij sinds 18 september 2017 internationale bescherming heeft in Cyprus en er van kan worden uitgegaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt.
Wat vindt eiser in beroep?
2.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat zijn verblijfsvergunning in Cyprus is verlopen en dat verweerder er dus niet vanuit kan gaan dat eiser nog bescherming heeft in Cyprus. Hierbij is van belang dat de vergunningen van zijn familie ook niet zijn verlengd. Verder betoogt eiser dat verweerder ten opzichte van Cyprus niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij bij terugkeer in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het Handvest [2] .
Wat is het oordeel van de rechtbank ?

3.Internationale bescherming in Cyprus

3.1
Allereerst is tussen partijen in geschil of eiser nog internationale bescherming heeft in Cyprus. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat verweerder in beginsel af mag gaan op informatie van een andere lidstaat, zoals een Eurodac-resultaat. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop sinds het onderzoek in het Eurodac-systeem beperkt is. Ook dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien het resultaat uit het Eurodac-onderzoek onvoldoende recent is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. [4] 3.2 De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek van verweerder in het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 18 september 2017 internationale bescherming heeft gekregen van Cyprus. Dit betwist eiser ook niet. Het tijdsverloop tussen het onderzoek in het Eurodac-systeem en het bestreden besluit is zodanig kort dat verweerder er in beginsel vanuit mag gaan dat de in het Eurodac-systeem opgenomen informatie ten tijde van het bestreden besluit nog steeds actueel was.
3.3 De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij geen bescherming meer heeft in Cyprus, omdat zijn verblijfsvergunning op 5 augustus 2021 zou zijn verlopen. De rechtbank stelt voorop dat eiser dit niet heeft onderbouwd. Verder acht de rechtbank van belang dat het eventueel verlopen van een verblijfsvergunning niet zonder meer betekent dat de aan eiser verstrekte beschermingsstatus is beëindigd. [5] Eisers stelling dat het hem niet is gelukt om bij de Cypriotische autoriteiten een afspraak te maken voor het verlengen van zijn verblijfsvergunning, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft ook dit niet onderbouwd, waardoor niet is gebleken dat hem geen verlenging van zijn verblijfsvergunning kan worden verleend.

4.Interstatelijk vertrouwensbeginsel

4.1
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Cyprus de verdragsverplichtingen uit hoofde van bijvoorbeeld artikel 3 van het EVRM naleeft. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Cyprus zijn internationale verplichtingen in het algemeen niet nakomt jegens statushouders. Eiser heeft geen algemene informatie overgelegd om zijn stelling op dit punt te staven, terwijl dit wel op zijn weg lag.
4.2
Daarnaast heeft eiser ook met zijn persoonlijk relaas niet aannemelijk gemaakt dat de Cypriotische autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij nooit dan wel onvoldoende steun heeft gekregen van de Cypriotische autoriteiten, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij om hulp heeft gevraagd dan wel geklaagd heeft bij de hogere Cypriotische autoriteiten. Dat eiser voor de gestelde problemen in Cyprus niet bij de Cypriotische autoriteiten terecht kan, is dan ook niet gebleken. Dit geldt ook voor de discriminatie die eiser met zijn familie stelt te hebben ervaren.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.
5.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 december 2020, met zaaknummer NL20.3794.