1.9Eisers echtgenote en hun drie meerderjarige kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit. De oudste zoon van eiser woont met zijn gezin in Duitsland. De andere zoon en dochter wonen bij de echtgenote van eiser in [plaats] .
Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder op goede gronden heeft besloten het tegen eiser uitgevaardigde zware inreisverbod niet op te heffen. Daarbij speelt de vraag of verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers persoonlijke gedrag (nog steeds) een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Juridisch kader
3. Het Hof van Justitie heeft zich in het arrest van 2 mei 2018, in de zaak K. tegen verweerder en H.F. tegen de Belgische staat, uitgelaten over de wijze van beoordeling van de vraag of het persoonlijke gedrag van een vreemdeling, tegen wie in een eerder besluit artikel 1F van het Vv is tegengeworpen, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, en daarbij – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
54. Bij die beoordeling moet rekening worden gehouden met de vaststellingen in het ten aanzien van de betrokken persoon gegeven besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten, inzonderheid de aard en de ernst van de aan de betrokkene verweten misdrijven of gedragingen, de mate waarin hij persoonlijk betrokken was bij die misdrijven of gedragingen en het eventuele bestaan van gronden voor uitsluiting van de strafrechtelijke aansprakelijkheid zoals dwang of noodweer.
55. Dat onderzoek is te meer noodzakelijk in de gevallen waarin, zoals in de hoofdgedingen, de belanghebbende niet strafrechtelijk is veroordeeld voor de misdrijven of gedragingen die ter rechtvaardiging van de afwijzing van zijn asielaanvraag in het verleden zijn ingeroepen.
56. Bovendien impliceert in het algemeen de vaststelling van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving in de zin van artikel 27, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2004/38 weliswaar dat bij de betrokken persoon een neiging bestaat om het gedrag dat die bedreiging vormt in de toekomst te handhaven, maar het kan ook zo zijn dat het enkele feit van het gedrag in het verleden voldoet aan de voorwaarden voor een dergelijke bedreiging (arrest van 27 oktober 1997, Bouchereau, 30/77, EU:C:1977:172, punt 29).
58. In dit verband is het tijdsverloop sinds plegen stellig een gegeven dat relevant is om te beoordelen of sprake is van een bedreiging als bedoeld in artikel 27, lid 2, tweede alinea van richtlijn 2004/38 (zie in die zin arrest van 11 juni 2015, Zh. en O., C554/13, EU:C:2015:377, punten 60-62). De eventuele uitzonderlijke ernst van de betrokken handelingen kan echter, ook na een betrekkelijk lang tijdsverloop, het voortbestaan van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving inhouden.
60. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, al lijkt het weinig waarschijnlijk dat dergelijke misdrijven of gedragingen zich kunnen herhalen buiten de specifieke historische en maatschappelijke context, gedrag van de betrokkene dat ervan getuigt dat hij nog steeds een – uit die misdrijven of gedragingen blijkende – houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 VEU bedoelde fundamentele waarden als de menselijke waardigheid en de mensenrechten aantast, op zich een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving in de zin van artikel 27, lid 2, tweede alinea, eerste volzin, van richtlijn 2004/38 kan opleveren.
65. Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de eerste twee vragen en het eerste deel van de derde vraag in zaak C-331/16 en op de vraag in zaak C-366/16 worden geantwoord dat artikel 27, lid 2, van richtlijn 2004/38 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer ten aanzien van een burger van de Unie of een onderdaan van een derde land, familielid van een dergelijke burger, die de toekenning van een recht van verblijf op het grondgebied van een lidstaat aanvraagt, in het verleden een besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus is gegeven krachtens artikel 1, afdeling F, van het Verdrag van Genève of krachtens artikel 12, lid 2, van richtlijn 2011/95, de bevoegde instanties van die staat op grond daarvan niet automatisch mogen oordelen dat de loutere aanwezigheid van de betrokkene op dat grondgebied, ongeacht of er gevaar voor recidive bestaat, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die de vaststelling van de maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid kan rechtvaardigen.
66. Het bestaan van een dergelijke bedreiging moet worden vastgesteld op basis van een beoordeling door de bevoegde instanties van het gastland van het persoonlijke gedrag van de betrokken persoon, waarbij rekening moet worden gehouden met de vaststellingen in het besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten, inzonderheid de aard en de ernst van de aan de betrokkene verweten misdrijven of gedragingen, de mate waarin hij persoonlijk betrokken was bij die misdrijven of gedragingen, het eventuele bestaan van gronden voor uitsluiting van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid en het al dan niet bestaan van een strafrechtelijke veroordeling. Bij die globale beoordeling moet ook in aanmerking worden genomen hoeveel tijd verstreken is sinds het vermoede plegen van de misdrijven of handelingen en hoe de betrokkene zich nadien heeft gedragen, met name om uit te maken of uit dat gedrag blijkt dat de betrokkene nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 VEU bedoelde fundamentele waarden aantast en dat daardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord. De enkele omstandigheid dat het vroegere gedrag van die betrokken persoon zich heeft voorgedaan in de specifieke historische en maatschappelijke context van zijn land van herkomst, die zich niet opnieuw zal voordoen in het gastland, staat aan die vaststelling niet in de weg.