ECLI:NL:RBDHA:2021:11196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 20/4180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek tot openbaarmaking van subsidiedocumenten aan organisaties die zich inzetten voor vrijheid van informatie en meningsuiting in Iran

In deze zaak heeft eiser, een individu, op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de subsidieverstrekking aan verschillende organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van informatie en meningsuiting in Iran. Het verzoek omvatte een breed scala aan documenten, waaronder interne communicatie, subsidieaanvragen en jaarverslagen van de betrokken organisaties. Verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, heeft het verzoek in een primair besluit van 6 januari 2020 afgewezen en deze afwijzing in een bestreden besluit van 30 juni 2020 gehandhaafd, met als argument dat openbaarmaking zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken personen en organisaties. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake zou zijn van onevenredige benadeling.

De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2021 behandeld. Tijdens de zitting heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de betrokken personen zelf op internet bekendmaken dat zij bij de organisaties betrokken zijn en dat er geen bewijs is dat zij problemen ondervinden van de Iraanse autoriteiten. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de integrale weigering van openbaarmaking door verweerder niet kan standhouden. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet per document heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking achterwege moest blijven, wat in strijd is met de Wob. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen sprake is van onevenredige benadeling bij gedeeltelijke openbaarmaking van de documenten.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het Wob-verzoek van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.R. van Stokkum).

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wob [1] afgewezen.
Op 16 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
In het besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 juli 2020 heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij het niet eens is met het bestreden besluit. Hij heeft hierbij ook zijn gronden aangevuld.
Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb [2] meegedeeld dat ten aanzien van op de zaak betrekking hebbende stukken alleen de rechtbank van deze stukken kennis mag nemen.
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven van de vertrouwelijke overgelegde stukken kennis te nemen.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank het beroep op 6 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op grond van de Wob verzocht om de volgende documenten over de subsidieverstrekking aan Radio Zamaneh [3] (vanaf 2005 tot heden), Small Media Foundation (sinds 2020 tot heden) en Stichting Sharhzad News (sinds 2006 tot en met 2016):
- de interne communicatie;
- de inkomende en uitgaande communicatie;
- voorwaarden voor subsidieaanvraag;
- de wijze van bekendmaking en de opening van de subsidie;
- alle subsidieaanvragen;
- alle rapporten, jaarverslagen inclusief jaarrekening van bovengenoemde stichtingen;
- alle interne verslagen, agenda’s en rapportages, conclusies waaronder concepten en voorbereidende document.
2. Verweerder heeft het verzoek bij het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob integraal geweigerd om de stukken openbaar te maken. Volgens verweerder zou de openbaarmaking van de betreffende documenten een onevenredige benadeling van de betrokken personen en organisaties met zich meebrengen. Het gaat om gevoelige projecten, nu de betrokken organisaties zich inzetten om de vrijheid van informatie en de vrijheid van meningsuiting in Iran te bevorderen. Verweerder acht van belang dat de Iraanse autoriteiten (politiek) activisme actief tegenwerken en weegt zwaar mee dat met de betrokken organisaties destijds is afgesproken dat verweerder vanwege de risico’s zoveel mogelijk vertrouwelijkheid zou betrachten. Verweerder ziet tot slot af van gedeeltelijke openbaarmaking, omdat in alle documenten direct of indirect informatie staat die herleidbaar is tot de betrokken organisaties en personen.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens hem heeft verweerder niet onderbouwd dat de betrokken personen en organisaties onevenredig benadeeld zouden worden bij openbaarmaking van de stukken. Eiser wijst er hierbij op dat de betreffende personen zelf op internet kenbaar maken dat zij betrokken zijn bij de organisaties. Zo heeft eiser een lijst samengesteld van personen die op basis van het internet herleidbaar zijn tot de organisaties. Niet is volgens eiser bekend dat de organisaties problemen hebben ondervonden met de Iraanse autoriteiten. Daarbij is ook van belang dat de organisaties in Nederland en Engeland gehuisvest zijn en niet in Iran zelf.
3.2
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep niet tijdig beslissen4. De rechtbank stelt voorop dat eiser oorspronkelijk beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn bezwaar. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog beslist op het bezwaar van eiser. Nu verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit5.1 Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het bestreden besluit.
5.2
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de onder geheimhouding door verweerder overgelegde documenten. Gezien het aantal documenten waar het in deze procedure om gaat, heeft de rechtbank ervoor gekozen om de documenten steekproefsgewijs te beoordelen.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] moet een bestuursorgaan in beginsel per document of onderdeel van een document motiveren op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten en kan het daarvan afzien als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. [5]
5.4
De rechtbank stelt voorop dat verweerder het verzoek om openbaarmaking van de stukken met het bestreden besluit integraal heeft geweigerd. Aan deze integrale weigering heeft verweerder uitsluitend artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag gelegd. Verweerder heeft in dit geval niet per document of onderdeel daarvan gemotiveerd waarom het niet kan worden verstrekt, maar dus alleen een algemene motivering gegeven voor de integrale weigering van alle gevraagde stukken. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de reden hiervoor is dat er anders sprake zou zijn van herhalingen die geen redelijk doel dienen. Verweerder heeft aangegeven wel per stuk een beoordeling te hebben gemaakt.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek tot openbaarmaking niet integraal mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, met de gegeven algemene motivering. De rechtbank overweegt dat het in dit geval niet is toegestaan om op deze wijze af te wijken van het uitgangspunt in de Wob dat een bestuursorgaan per document of onderdeel van een document moet motiveren op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Na steekproefsgewijze inzage van de stukken is de rechtbank namelijk van oordeel dat bij openbaarmaking (van passages) van in ieder geval een deel van de stukken geen sprake zou zijn van onevenredige benadeling van de betrokken organisaties dan wel medewerkers. De rechtbank acht hiertoe van belang dat al bekend is dat de betrokken organisaties een subsidie hebben ontvangen van verweerder en dat een deel van de stukken dusdanig algemeen van aard is dat bij het gedeeltelijk openbaar maken ervan de veiligheid van de betrokken organisaties dan wel medewerkers niet in het geding zal komen. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder alle stukken nogmaals dient te beoordelen.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de integrale weigering van openbaarmaking van de gevraagde stukken geen stand kan houden. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het bestreden besluit dient daarom vernietigd te worden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het Wob-verzoek van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
7. Verweerder moet aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden, omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart.
8. Er is de rechtbank niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Inmiddels veranderd in Zamaneh Media.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:526.