ECLI:NL:RBDHA:2021:11195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.26537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en kwetsbaarheid van de eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optreedt. Eiseres, een Nigeriaanse vrouw, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris niet in behandeling is genomen op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter die een voorlopige voorziening had getroffen. Eiseres stelt dat zij bijzonder kwetsbaar is, mede door haar rol als moeder van twee minderjarige kinderen, en dat de opvangvoorzieningen in Italië gebreken vertonen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overdrachtstermijn is geschorst en dat de verantwoordelijkheden van Italië blijven gelden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet gevolgd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26537

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres, V-nummer: [Nummer 1], mede namens haar minderjarige kinderen
[Naam 2],geboren [Geb. datum 1] 2018, en
[Naam 3], geboren [Geb. datum 2] 2020
(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Vos en mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft dit verzoek bij uitspraak van 10 maart 2020 toegewezen (zaaknummer NL19.26538).
De rechtbank heeft het beroep aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië.
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank gereageerd op de beslissing van het EHRM.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2021 ter zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum 3] 1991 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening).
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat verweerder de behandeling van haar asielaanvraag aan zich moet trekken omdat de uiterste overdrachtstermijn zoals bedoeld in de Dublinverordening is verstreken. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats, van 10 maart 2020 is de voorlopige voorziening getroffen dat eiseres niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de uiterste overdrachtstermijn is geschorst zoals bedoeld in artikel 27 van de Dublinverordening. Anders dan eiseres stelt, geldt daarbij geen maximumduur van achttien maanden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 1 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1929) geoordeeld dat het in gevallen als dezen niet onredelijk is dat de overdrachtstermijn wordt geschorst voor een periode die uiteindelijk langer kan blijken te zijn dan de in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde maximale termijn van 18 maanden die geldt voor de situatie dat de betrokkene onderduikt.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een bijzonder kwetsbare asielzoeker is als bedoeld in het arrest van het EHRM van 4 november 2014 inzake
Tarakhel tegen Zwitserland(ECLI:EU:ECHR:2014:1104JUD002921712). Daarbij wijst zij erop dat zij inmiddels moeder is van twee minderjarige kinderen. Daarnaast voert eiseres aan dat er gebreken zijn in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië. Ter onderbouwing daarvan wijst eiseres op het rapport ‘Country Report: Italy. 2019 Update’ van AIDA van 27 mei 2020 en op e-mails aan VluchtelingenWerk Nederland van [Naam 4], werkzaam bij het [Naam forum].
6. Op 15 april 2021 heeft het EHRM de beslissing in de zaak
M.T. tegen Nederland(ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519) bekendgemaakt. Uit deze beslissing volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. De door eiseres aangehaalde bronnen zijn hierdoor achterhaald.
7. Voorts voert eiseres aan dat Nederland de asielaanvraag aan zich moet trekken gelet op de uitgangspunten van de Dublinverordening en het feit dat de procedure al lange tijd duurt. Hierbij verwijst eiseres naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 november 2018 in de zaak
X. en X. tegen Nederland(ECLI:EU:C:2018:900).
8. Hoewel de Dublinverordening ervan uitgaat dat er snel duidelijkheid moet worden geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag, biedt deze verordening ook uitdrukkelijk de mogelijkheid om de termijn waarbinnen een vreemdeling moet worden overgedragen op te schorten door middel van een in het nationaal recht geregeld rechtsmiddel (artikel 27). In het onderhavige geval is de uiterste overdrachtstermijn opgeschort door de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2020. Voordat de rechtbank partijen heeft verzocht om te reageren op de bovengenoemde beslissing van het EHRM, heeft eiseres de rechtbank niet verzocht om de zaak te behandelen. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat er vanwege tijdsverloop geen overdracht meer kan plaatsvinden. Uit het door eiseres aangehaalde arrest kan niet het tegendeel worden afgeleid.
9. Verweerder heeft tot slot evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening vanwege het feit dat eiseres in april 2021 in Nederland slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de wens van eiseres om als benadeelde partij de strafrechtelijke procedure in Nederland bij te wonen, is dit onvoldoende reden om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Dit geldt temeer nu geenszins duidelijk is op welke termijn de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal plaatsvinden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.