ECLI:NL:RBDHA:2021:11183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.10021, NL21.10025, NL21.10028, NL21.10032 en NL21.10034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Syriërs en de verantwoordelijkheid van Denemarken onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een aantal asielzaken van Syriërs die asiel aanvragen in Nederland. De rechtbank behandelt de beroepen van eisers die zich verzetten tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is gesteld dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben aangevoerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, omdat zij vrezen voor (indirect) refoulement naar Syrië. Ze hebben betoogd dat de Deense autoriteiten hun aanvragen mogelijk niet in behandeling zullen nemen en dat er risico's zijn verbonden aan hun terugkeer naar Denemarken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken. De rechtbank heeft overwogen dat de Deense autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd de asielverzoeken van eisers in behandeling te nemen en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet hebben aangetoond dat er redenen zijn om aan te nemen dat Denemarken zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen.

De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat de enkele stelling dat de mogelijkheid om te klagen bij de Deense rechter of het EHRM niet bestaat, onvoldoende is om het vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de behandeling van de asielaanvragen aan zich te trekken en dat de beroepen ongegrond zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.10021, NL21.10025, NL21.10028, NL21.10032 en NL21.10034

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], v-nummer: [Nummer 1], eiser 1, [Naam 2], v-nummer: [Nummer 2], eiseres 1,
[Naam 3], v-nummer [Nummer 3], eiseres 2, [Naam 4], v-nummer [Nummer 4], eiser 2, [Naam 5], v-nummer [Nummer 5], eiser 3samen: eisers,
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluiten van 24 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Sudani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde met behulp van een Skypebeeldverbinding.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.2 In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om terugname gedaan. Denemarken heeft dit verzoek aanvaard.
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
2. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voeren aan dat ten aanzien van Denemarken niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is onzeker of de Deense autoriteiten hun asielaanvragen in behandeling zullen nemen. Verder zal een opvolgende aanvraag in Denemarken naar verwachting niet succesvol zijn, nu eerder (verlengd) verblijf daar is geweigerd omdat Damascus is aangewezen als veilig gebied. Op grond van het Nederlandse beleid ten aanzien van Syrië is dat in strijd met artikel 3 van het EVRM3 en artikel 4 van het Handvest4 en in het geval van de minderjarige eiseres 2 ook in strijd met artikel 3 IVRK5. Eisers verwijzen daarnaast naar nieuwsberichten over Denemarken waaruit blijkt dat Syriërs terecht zullen komen in een uitzend- en detentiecentrum, terwijl feitelijke uitzetting volgens hen niet mogelijk is gezien het ontbreken van diplomatieke banden tussen Denemarken en Syrië. Eisers vrezen dan ook dat overdracht zal leiden tot (indirect) refoulement. Verder is volgens hen niet gebleken dat zij in Denemarken daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om een procedure te starten bij
het EHRM.6 Mede gelet op het Nederlandse beleid ten aanzien van Syrië diende verweerder in voornoemde omstandigheden aanleiding te zien om de behandeling van eisers asielaanvragen aan zich te trekken.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. Niet in geschil is dat de Denemarken in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Deense autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd de asielverzoeken van eisers in behandeling te nemen. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Denemarken bij de behandeling van deze aanvragen zijn internationale verplichtingen nakomt. Dat omvat ook de verplichting om ervoor te zorgen dat de eventuele uitzetting van eisers niet in strijd met het refoulementsverbod zal zijn. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Denemarken niet langer van het vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij zijn hierin niet geslaagd.
5. Zoals verweerder in het bestreden besluit uiteen heeft gezet, blijkt uit de door eisers overgelegde stukken dat in Denemarken het verblijfsrecht van Syriërs afkomstig uit de regio Damascus opnieuw wordt beoordeeld. Daarbij wordt vrijwillige terugkeer financieel gestimuleerd. Ook is gebleken dat sommige personen in een detentie- of uitzetcentrum zijn geplaatst. Hieruit volgt nog niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de Deense asielprocedure of opvangvoorzieningen. Onbestreden is namelijk verweerders overweging dat in Syrië, in het bijzonder Damascus, geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn en dat bij de herbeoordeling van het verblijfsrecht in Denemarken wordt beoordeeld of men op
individuele gronden bescherming behoeft. Daarbij wordt getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Uit de overgelegde stukken blijkt verder niet dat
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. 5 Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. 6 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Syrische asielzoekers, van wie het verblijfsrecht opnieuw wordt beoordeeld systematisch in detentie worden geplaatst. Het is onduidelijk gebleven op grond waarvan de Deense autoriteiten in de gerapporteerde gevallen hebben besloten tot vrijheidsbenemende of beperkende maatregelen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen dat hierover kan worden geklaagd bij de Deense rechter en bij het EHRM. De enkele stelling dat niet is gebleken dat deze mogelijkheid daadwerkelijk voor eisers bestaat, volgt de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet. De omstandigheid dat de Deense autoriteiten anders dan Nederland menen dat Syrische asielzoekers afkomstig uit Damascus in beginsel kunnen terugkeren naar Syrië staat niet aan overdracht in de weg. Het is niet aan Nederland om vooruit te lopen op de beoordeling van de asielverzoeken in Denemarken.
6. Nu tot slot uit de door eisers overgelegde stukken niet blijkt dat de Deense autoriteiten Syriërs die afkomstig zijn uit Damascus feitelijk uitzet, is niet aannemelijk geworden dat overdracht aan Denemarken leidt tot (indirect) refoulement.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van eisers asielaanvragen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde rechtspraak op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR17751184

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.