ECLI:NL:RBDHA:2021:1118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
C/09/603407 / JE RK 20-2755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen zorgregeling in het kader van het ouderschap na echtscheiding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. el Makhtari, verzocht om eenmaal per week fysiek contact met zijn kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P. Celikkal, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De kinderrechter heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en brieven van de kinderen zelf, en heeft de zaak op 27 januari 2021 ter zitting behandeld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: het huwelijk van de vader en de moeder is ontbonden door echtscheiding, en zij zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder. De kinderrechter had eerder, op 14 juli 2020, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd. De vader heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij zich heeft aangemeld bij de Waag voor hulpverlening en dat er geen indicatie was voor verdere behandeling. De gecertificeerde instelling heeft echter verweer gevoerd, stellende dat de veiligheid van de kinderen nog steeds in het geding is en dat er specialistische hulp nodig is voordat contact kan worden hersteld.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende zicht is op het gedrag van de vader en dat de kinderen zich nog steeds onveilig voelen. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat er geen relevante verandering van omstandigheden is die een veilig contact tussen de vader en de kinderen mogelijk zou maken. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die hebben aangegeven geen contact meer te willen met hun vader. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier V.A.H. Schoorl.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/603407 / JE RK 20-2755
Datum uitspraak: 16 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verzoek tot vaststellen zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)

in de zaak naar aanleiding van het op 24 november 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[de man] , hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] advocaat: mr,. F. el Makhtari, te Rotterdam,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. P. Celikkal, te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de advocaat vaderszijde d.d. 24 november 2020;
  • de brieven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] d.d. 6 januari 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen van de gecertificeerde instelling d.d. 18 januari 2021;
  • het verweerschrift van de advocaat moederszijde d.d. 26 januari 2021.
Op 27 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. De zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van 12 maanden, met zaaknummer C/09/593784 / JE RK 20-1268. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [ambulant begeleider] als toehoorder;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben beiden hun mening kenbaar gemaakt per brief.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 14 juli 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 31 juli 2020 tot 28 februari 2021.
  • De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 26 april 2019 de zorgregeling bij beschikking d.d. 26 januari 2016 beëindigd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen: eenmaal per week fysiek contact tussen de vader en de kinderen, al dan niet in het bijzijn van een professional, al dan niet in het omgangshuis dan wel op een andere locatie, onder oplegging van een dwangsom van €5.000,- per dag dat de gecertifieerde instelling in gebreke blijft.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Vader heeft zich de afgelopen periode aangemeld bij de Waag en is onderzocht door een psycholoog. Uit dit onderzoek is gebleken dat na de initiële onderzoeksfase er geen indicatie was voor een verdere behandeling bij de Waag. Uit de recidive risicotaxatie is gebleken dat het recidive risico laag tot zeer laag is. Daarnaast heeft de vader aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen informatieverschaffing door de Waag aan de gecertificeerde instelling. De vader houdt zich aan alle voorwaarden en aanvaardt de hulpverlening, maar de omgang met de kinderen wordt nog steeds tegengehouden door de gecertificeerde instelling. In het verleden is de omgang niet opgestart, omdat het niet veilig was voor de kinderen. Op dit moment is er sprake van een gewijzigde situatie, omdat het nu wel veilig is gebleken om de omgang op te starten. De vader verzoekt daarom de omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te starten.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd. Het recht van de vader op omgang is geschorst bij beschikking van 26 april 2019, totdat duidelijk zou worden dat de veiligheid van de kinderen en de moeder niet meer in het geding is en de vader bereid is mee te werken aan wat door de gecertificeerde instelling nodig wordt geacht. Er moet specialistische hulp worden ingezet vanuit een instelling die kennis heeft van huiselijk geweld en de afgelopen periode is geprobeerd om de samenwerking met de vader en de Waag op te starten. Als de vader zich zou aanmelden voor behandeling en zich dus ook behandelbaar zou opstellen, zou daarna gestart kunnen worden met het VSV-traject. De vader heeft echter geen openheid van zaken gegeven en heeft in het behandelplan aangegeven dat hij geen inhoudelijke hulpvraag heeft. Hierdoor is er onvoldoende zicht of het gedrag van de vader veranderd is en de omgang veilig kan worden opgestart. De kinderen zijn nog steeds bang voor de vader en hebben aangegeven geen contact meer met hem te willen hebben. De gecertificeerde instelling verzoekt om de verzoeken van de vader af te wijzen, omdat de situatie nog steeds onveilig is en het schadelijk is voor het gezin om het contact op te starten zonder de inzet van specialistische hulpverlening.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, ook verweer gevoerd. De rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2019 de zorgregeling van de vader beëindigd en de gecertificeerde instelling gerechtigd om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen, zodra dit veilig is en toe te zien op de uitvoering hiervan. Sinds de beschikking van 26 april 2019 zijn er geen gewijzigde omstandigheden. Tot op heden is er geen veilige situatie voor de kinderen gecreëerd, waardoor de omgangsregeling niet kan worden hervat. De vader staat niet open voor hulpverlening en heeft de afgelopen periode niet meegewerkt aan behandeling bij de Waag, waardoor het VSV-traject niet kan worden gestart. De kinderen hebben duidelijk uitgesproken dat ze het contact met de vader niet willen hervatten en ervaren nog steeds veel stress van elke vorm van contact met de vader. De moeder verzoekt daarom de verzoeken van de vader niet ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen.

Beoordeling

De kinderrechter beoordeelt of het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de inzet van specialistische hulpverlening nodig is, voordat veilig contactherstel tussen de vader en de kinderen eventueel mogelijk is. De afgelopen periode heeft de vader zich onvoldoende ingezet om een veilige situatie voor de kinderen te creëren. Hij heeft, blijkens de overgelegde informatie van De Waag, de problemen niet erkend en geen openheid van zaken gegeven, waardoor hij niet is behandeld voor zijn agressiestoornis. Hierdoor heeft het traject bij de Waag niet geleid tot een diagnose en een behandelplan, waardoor er op dit moment nog steeds onvoldoende zicht is op het gedrag van de vader en er niet kan worden begonnen met het VSV-traject. De kinderen voelen zich nog steeds onveilig. Elke vorm van contact levert veel stress op voor de kinderen en ze hebben aangegeven geen contact meer te willen met de vader. Gelet op het voorgaande is er nog steeds sprake van een onveilige situatie, waardoor er niet van een relevante verandering van omstandigheden kan worden gesproken. De kinderrechter acht het daarom niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de omgang met de vader op te starten en zal het verzoek van de vader afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling.
Deze beschikking is schriftelijk gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021 door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.