ECLI:NL:RBDHA:2021:11172
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden in verband met stalking en beleidssepot
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van de toestemming voor beveiligingswerkzaamheden van verzoekster, die eerder toestemming had gekregen van de korpschef van politie. De intrekking vond plaats na het bekend worden van een aangifte van stalking tegen verzoekster, wat leidde tot een strafvervolging. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 7 september 2021, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de korpschef in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de betrouwbaarheid van verzoekster niet boven elke twijfel verheven was, gezien de ernst van de beschuldigingen en het feit dat verzoekster eerder het voordeel van de twijfel had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat incidenten in de privésfeer, zoals stalking, relevant zijn voor de beoordeling van de geschiktheid voor beveiligingswerkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de korpschef de intrekking van de toestemming op een zorgvuldige manier heeft afgewogen en dat het belang van de openbare veiligheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van verzoekster.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de korpschef niet gebonden is aan de beslissing van het Openbaar Ministerie, dat de zaak had geseponeerd op beleidsmatige gronden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de intrekking van de toestemming gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden.