ECLI:NL:RBDHA:2021:1114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
C/09/603665 / FA RK 20-8667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van de Jeugdzorg

Op 27 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, die verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te benoemen tot voogd. De rechtbank heeft de ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, gehoord en vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd door de opvoedvaardigheden van de ouders, die niet aansluiten bij de behoeften van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2 januari 2019 in een perspectiefbiedend gezinshuis verblijven en daar een positieve ontwikkeling doormaken. De ouders hebben aangegeven dat ze achter de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis staan en willen een rol blijven spelen in hun leven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling als voogd aan te stellen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: FA RK 20-8667 / C/09/603665
Datum uitspraak: 27 januari 2021
Beschikking van de Enkelvoudige Kamer
Beëindiging gezag
in de zaak naar aanleiding van het op 1 december 2020 ingekomen verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats 1]
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 2] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

de vader
wonende te [woonplaats 1]

[de vrouw]de moeder,samenwonende met de vader,

de gecertificeerde instelling: Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;

de beoogd voogd,
alsmede

[gezinshuisouders]

de gezinshuisouders,
wonende te [woonplaats 2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 24 november 2020.
Op 27 januari 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de ouders met de [begeleider] als toehoorder;
  • de gezinshuisvader;
  • de [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 27 januari 2021 apart van elkaar in raadkamer gehoord.
De gezinshuismoeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
  • De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 17 september 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 23 september 2020 tot 23 september 2021, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening.
  • Sinds 2 januari 2019 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het huidige, perspectiefbiedende gezinshuis.

Verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te benoemen tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een grote positieve ontwikkeling doorgemaakt in het perspectiefbiedende gezinshuis. De kinderen ontvangen daar de sensitieve benadering die ze nodig hebben gelet op hun ontwikkelingsachterstand en de problemen die zich in het verleden in de thuissituatie hebben ontwikkeld. Het lukt de ouders niet om aan te sluiten bij de bovengemiddelde opvoeding die de kinderen nodig hebben. De ouders zouden graag zelf voor de kinderen willen zorgen, maar ze begrijpen dat het beter is voor de ontwikkeling van de kinderen om in het gezinshuis te blijven. Ze staan achter de plaatsing en willen een belangrijke rol in het leven van de kinderen blijven spelen. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat ze opgroeien in het gezinshuis en het is in hun belang dat daarover duidelijkheid komt. De Raad verzoekt daarom het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogd.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad en heeft ter zitting verklaard dat de samenwerking met de ouders goed verloopt en dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt voor de kinderen.
De ouders hebben ingestemd met het verzochte, althans hebben zich hier niet tegen verzet. Ze hebben verklaard dat de kinderen het naar hun zin hebben bij de gezinshuisouders en dat ze het er mee eens zijn dat de kinderen daar blijven wonen.
De gezinshuisvader heeft zijn waardering uitgesproken voor de ouders. De samenwerking verloopt goed en dankzij de ouders hebben de kinderen het naar hun zin in het gezinshuis en kunnen ze zich goed ontwikkelen.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er een disbalans is tussen de opvoedvaardigheden van de ouders en de bovengemiddelde opvoedbehoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierdoor hebben de kinderen een grote (lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele) ontwikkelingsachterstand opgelopen in de thuissituatie. In het gezinshuis hebben de kinderen in een korte periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De aanvaardbare termijn om tot terugplaatsing over te gaan is inmiddels verstreken en het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat ze opgroeien in het gezinshuis. Ze voelen zich daar goed en hebben hun plek geaccepteerd. De ouders zien in dat het in het belang van de kinderen is dat ze opgroeien in het gezinshuis en de samenwerking verloopt goed, ook al zouden zij het liefst de kinderen weer thuis hebben. De rechtbank is van oordeel dat er duidelijkheid moet komen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders daarom toewijzen. Hierbij is het van belang dat de ouders een belangrijke rol in het leven van de kinderen blijven spelen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De gecertificeerde instelling heeft schriftelijk verzocht met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te worden belast. Ingevolge artikel 1:274, tweede lid, BW wordt dit verzoek ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht. De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking met de ouders goed verloopt, maar dat ze wel een continue uitleg, ondersteuning en begeleiding nodig hebben in het begrijpen van de besluiten van de gecertificeerde instelling en het gezinshuis. De rechtbank zal de gecertificeerde instelling daarom belasten met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
de vader: [de man] , geboren op [geboortedag 3] 1964 te [geboorteplaats 3]
en
de moeder: [de vrouw] , geboren op [geboortedag 4] 1977 te [geboorteplaats 4] ,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats 1]
  • [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 2]
benoemt tot voogd over voormelde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021 door mr. S.M. Borkent, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.