ECLI:NL:RBDHA:2021:11125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21/5525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor opvang asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een staatloze Palestijn, had asiel aangevraagd maar kreeg geen opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Bij besluit van 5 september 2021 weigerde het COA om verzoeker opvang te verlenen, waarop verzoeker beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 28 augustus 2021 Nederland is ingereisd met een inreisvisum voor studie, maar zijn inschrijving op 29 augustus 2021 heeft geannuleerd. Op 30 augustus 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was, omdat verzoeker geen geschikte woonruimte had. Verder werd overwogen dat verzoeker recht heeft op opvang, aangezien hij een asielaanvraag heeft ingediend en niet is uitgesloten van opvang volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, waardoor verzoeker opvangverstrekkingen moet krijgen totdat op het beroep is beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 748,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5525

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd om aan verzoeker opvangverstrekkingen te verlenen.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (AWB 21/5524). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij hangende het beroep opvangverstrekkingen krijgt.
Verzoeker heeft het verzoek op 5 oktober 2021 voorzien van gronden.
De voorzieningenrechter heeft verweerder verzocht om uiterlijk op 6 oktober 2021 een verweerschrift uit te brengen. Verweerder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en een staatloze Palestijn te zijn.
2. Volgens de gronden van het verzoek is verzoeker op 28 augustus 2021 Nederland ingereisd met gebruikmaking van een inreisvisum dat is verkregen met het oog op een studie in Nederland. Op 29 augustus 2021 heeft verzoeker echter zijn inschrijving bij de
HU University of Applied Sciencesgeannuleerd. Verzoeker heeft een bevestiging hiervan overgelegd.
3. Op 30 augustus 2021 heeft verzoeker zich in Ter Apel gemeld om een asielaanvraag in te dienen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een kopie van zijn ‘Loopbrief AC Ter Apel’ overgelegd. Op 18 september 2021 heeft verweerder in het kader van de asielprocedure een aanmeldgehoor met verzoeker afgenomen. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoeker een afschrift van het rapport van dit gehoor overgelegd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om opvangverstrekkingen aan verzoeker te verlenen omdat hij in het bezit zou zijn van een ‘valid permit’. Verzoeker voert aan dat hij wel recht heeft op opvangverstrekkingen en dat hij momenteel verblijft in een niet passende woning bij derden.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
6. De voorzieningenrechter stelt daarom allereerst vast dat de bestuursrechter van deze rechtbank bevoegd is om van het beroep waarop dit verzoek betrekking heeft kennis te nemen, zonder dat eerst een bezwaarprocedure is gevolgd. Dat blijkt uit artikel 5, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, en bijlage I van de Awb.
7. Daarnaast acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig omdat ervan uit dient te worden gegaan dat verzoeker op dit moment niet beschikt over een geschikte woonruimte.
8. Vervolgens moet de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel vellen over de vraag of het beroep waarop dit verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft een redelijke kans van slagen heeft. In dat kader wordt als volgt overwogen.
9. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) wordt onder ‘asielzoeker’ verstaan: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend.
10. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rva behoort de asielzoeker zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, tot de categorieën vreemdelingen aan wie opvang wordt geboden.
11. In artikel 4 en 7 van de Rva is neergelegd wanneer een asielzoeker kan worden uitgesloten van opvang, respectievelijk wanneer de opvang van een asielzoeker kan eindigen.
12. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verzoeker volgens de Rva recht heeft op opvangverstrekkingen. Voldoende onderbouwd is dat verzoeker een asielaanvraag heeft ingediend. Niet gebleken is dat aan verzoeker zijn vrijheid rechtens is ontnomen. Uit het bestreden besluit is niet op te maken dat verzoeker van opvang is uitgesloten zoals bedoeld in artikel 4 of 7 van de Rva. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat verweerder in het bestreden besluit met ‘valid permit’ doelt op het inreisvisum waarmee verzoeker Nederland is ingereisd, valt vooralsnog niet in te zien hoe verzoeker daarmee niet langer zou kunnen worden aangemerkt als een asielzoeker zoals bedoeld in de Rva.
13. Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking komt.
14. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).
15. Voor zover verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht merkt de voorzieningenrechter op dat er geen griffierecht verschuldigd is gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa gelezen in samenhang met artikel 81 van de Vreemdelingenwet 2000.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat aan verzoeker opvangverstrekkingen zoals bedoeld in de Rva worden verstrekt, in ieder geval totdat op het beroep is beslist;
 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ten bedrage van € 748,- (zevenhonderdachtenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.