Overwegingen
1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en een staatloze Palestijn te zijn.
2. Volgens de gronden van het verzoek is verzoeker op 28 augustus 2021 Nederland ingereisd met gebruikmaking van een inreisvisum dat is verkregen met het oog op een studie in Nederland. Op 29 augustus 2021 heeft verzoeker echter zijn inschrijving bij de
HU University of Applied Sciencesgeannuleerd. Verzoeker heeft een bevestiging hiervan overgelegd.
3. Op 30 augustus 2021 heeft verzoeker zich in Ter Apel gemeld om een asielaanvraag in te dienen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een kopie van zijn ‘Loopbrief AC Ter Apel’ overgelegd. Op 18 september 2021 heeft verweerder in het kader van de asielprocedure een aanmeldgehoor met verzoeker afgenomen. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoeker een afschrift van het rapport van dit gehoor overgelegd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd om opvangverstrekkingen aan verzoeker te verlenen omdat hij in het bezit zou zijn van een ‘valid permit’. Verzoeker voert aan dat hij wel recht heeft op opvangverstrekkingen en dat hij momenteel verblijft in een niet passende woning bij derden.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
6. De voorzieningenrechter stelt daarom allereerst vast dat de bestuursrechter van deze rechtbank bevoegd is om van het beroep waarop dit verzoek betrekking heeft kennis te nemen, zonder dat eerst een bezwaarprocedure is gevolgd. Dat blijkt uit artikel 5, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, en bijlage I van de Awb.
7. Daarnaast acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig omdat ervan uit dient te worden gegaan dat verzoeker op dit moment niet beschikt over een geschikte woonruimte.
8. Vervolgens moet de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel vellen over de vraag of het beroep waarop dit verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft een redelijke kans van slagen heeft. In dat kader wordt als volgt overwogen.
9. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) wordt onder ‘asielzoeker’ verstaan: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend.
10. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rva behoort de asielzoeker zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, tot de categorieën vreemdelingen aan wie opvang wordt geboden.
11. In artikel 4 en 7 van de Rva is neergelegd wanneer een asielzoeker kan worden uitgesloten van opvang, respectievelijk wanneer de opvang van een asielzoeker kan eindigen.
12. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verzoeker volgens de Rva recht heeft op opvangverstrekkingen. Voldoende onderbouwd is dat verzoeker een asielaanvraag heeft ingediend. Niet gebleken is dat aan verzoeker zijn vrijheid rechtens is ontnomen. Uit het bestreden besluit is niet op te maken dat verzoeker van opvang is uitgesloten zoals bedoeld in artikel 4 of 7 van de Rva. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat verweerder in het bestreden besluit met ‘valid permit’ doelt op het inreisvisum waarmee verzoeker Nederland is ingereisd, valt vooralsnog niet in te zien hoe verzoeker daarmee niet langer zou kunnen worden aangemerkt als een asielzoeker zoals bedoeld in de Rva.
13. Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking komt.
14. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).
15. Voor zover verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht merkt de voorzieningenrechter op dat er geen griffierecht verschuldigd is gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa gelezen in samenhang met artikel 81 van de Vreemdelingenwet 2000.