ECLI:NL:RBDHA:2021:11107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/614371 / FA RK 21-4423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Tsjechië, ingediend door de vader. De vader stelde dat de moeder de minderjarige ongeoorloofd in Nederland vasthoudt sinds 8 september 2020, en dat zij zonder zijn toestemming met de minderjarige naar Nederland is verhuisd op 6 augustus 2019. De moeder voerde aan dat zij op basis van een onderlinge overeenkomst van 18 maart 2019 rechtmatig met de minderjarige naar Nederland is verhuisd en dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging of vasthouding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders op 18 maart 2019 een overeenkomst hebben gesloten waarin is afgesproken dat de moeder met de minderjarige naar Nederland mocht verhuizen. De rechtbank oordeelde dat deze overeenkomst bindend is en dat de vader niet heeft aangetoond dat deze onder druk is gesloten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging of vasthouding, en wees het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige af.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de spiegelovereenkomst in de beschikking op te nemen afgewezen, omdat de vader niet instemde. De proceskosten werden gecompenseerd, en de rechtbank benadrukte het belang van de bijzondere curator in deze procedure. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, en er is mogelijkheid tot hoger beroep binnen twee weken na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-4423
Zaaknummer: C/09/614371
Datum beschikking: 16 september 2021

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 5 juli 2021 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] , Tsjechië,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 5 augustus 2021 is mw. drs. [bijzondere curator] benoemd als bijzondere curator over de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Tsjechië. De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft de minderjarige zelf aan over een eventueel verblijf in Tsjechië en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt de minderjarige zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijkt de minderjarige de gevolgen van het verblijf in Tsjechië of het verblijf in Nederland te overzien?
Wil de minderjarige met de rechter(s) spreken en zo ja, wenst de minderjarige dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De rechtbank heeft (opnieuw) kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verslag van de bijzondere curator, ingekomen per e-mail op 25 augustus 2021;
  • het op 8 september 2021 ingekomen verweerschrift, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
De minderjarige [naam minderjarige] is op 16 september 2021, in het bijzijn van de bijzondere curator, door de meervoudige kamer via een videoverbinding gehoord.
Op 16 september 2021 is de behandeling van de zaak (door de maatregelen in verband met het coronavirus) ter videozitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij waren digitaal aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 17 september 2021, met als bijlage een kopie van de door de beide ouders ondertekende spiegelovereenkomst, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 23 september 2021 van de zijde van de vader.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Tsjechië.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • Medio februari 2019 heeft de moeder de woning van partijen te [woonplaats 1] verlaten en is naar Nederland vertrokken.
  • Op 18 maart 2019 hebben de vader en de moeder een onderling getroffen overeenkomst ondertekend, waarin zij – voor zover hier van belang – zijn overeengekomen:
o dat [voornaam minderjarige] vanaf 1 augustus 2019 aan de zorg van de moeder zal worden toevertrouwd;
o dat de vader toestemming geeft voor de verhuizing van [voornaam minderjarige] met de moeder naar Nederland, om daar permanent te gaan wonen;
o dat de vader er toestemming voor geeft dat [voornaam minderjarige] in Nederland op de basisschool begint, die door de moeder wordt uitgekozen en geregeld.
  • Op 6 augustus 2019 heeft de moeder [voornaam minderjarige] meegenomen naar Nederland.
  • Bij beschikking van 17 september 2019 van het Hof van Beroep in [plaats 1] , Tsjechië is de beschikking in eerste aanleg van de rechtbank in [plaats 1] , Tsjechië van 6 augustus 2019 bevestigd, waarin het verzoek tot treffen van voorlopige voorzieningen van de vader is afgewezen. De vader had in eerste aanleg bij wijze van voorlopige voorziening verzocht [voornaam minderjarige] aan zijn zorg over te dragen en de moeder te verbieden om met [voornaam minderjarige] Tsjechië uit te reizen, totdat een rechtsgeldige beslissing zou zijn genomen in de procedure over de regeling van omstandigheden van [voornaam minderjarige] .
  • Bij beschikking van 4 september 2020 van de rechtbank in [plaats 1] , Tsjechië is bij wijze van voorlopige voorziening bevolen dat [voornaam minderjarige] wordt overgedragen aan de zorg van de vader, waarbij de vader is verplicht [voornaam minderjarige] binnen drie dagen na de beschikking op te halen in de woonplaats van de moeder.
  • Bij beschikking van 29 oktober 2020 van het Hof van Beroep in [plaats 1] , Tsjechië is voormelde beschikking van 4 september 2020 vernietigd en teruggestuurd naar de rechtbank voor verdere behandeling.
  • [voornaam minderjarige] staat sinds 10 september 2020 onder toezicht van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevestigd te [plaats 2] , die laatstelijk door de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie [woonplaats 2] , bij beschikking van 26 november 2020 is verlengd tot 26 november 2021. Daarnaast is sinds 10 september 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder verleend, welke machtiging eveneens bij voornoemde beschikking is verlengd tot 26 november 2021.
  • Bij beschikking van 29 juli 2021 van de rechtbank in [plaats 1] , Tsjechië heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om op het verzoek ten aanzien van de toevertrouwing van [voornaam minderjarige] te beslissen.
  • De vader, de moeder en [voornaam minderjarige] hebben de Tsjechische nationaliteit.
  • De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen, met veroordeling van de moeder in de noodzakelijke kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Zij verzoekt zelfstandig, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
primair de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken;
subsidiair de verzoeken van de vader af te wijzen;
kosten rechtens, met bepaling dat de vader over het bedrag dat gemoeid is met de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te wijzen vonnis;
dan wel een beslissing door de rechtbank in goede justitie te nemen.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Tsjechië zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
De vader heeft primair gesteld dat sprake is van ongeoorloofde vasthouding van [voornaam minderjarige] in Nederland door de moeder sinds 8 september 2020, de datum waarop [voornaam minderjarige] op basis van de beschikking van 4 september 2020 van de Tsjechische rechtbank in [plaats 1] door de moeder aan de zorg van de vader overgedragen had moeten worden. Dat die beschikking op 29 oktober 2020 door het Tsjechische Hof van Beroep in [plaats 1] is vernietigd doet volgens de vader niet ter zake, omdat er volgens hem moet worden gekeken naar de feiten op 8 september 2020. Subsidiair stelt de vader dat al sprake was van ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige] door de moeder in augustus 2019, omdat hij hiervoor geen toestemming heeft gegeven. De tussen de ouders gesloten overeenkomst van 18 maart 2019 stelt de vader onder druk van de moeder te hebben getekend.
De moeder heeft ontkend dat zij [voornaam minderjarige] ongeoorloofd achterhoudt in Nederland vanaf 8 september 2020, dan wel dat zij [voornaam minderjarige] ongeoorloofd naar Nederland heeft overgebracht op 6 augustus 2019. Op basis van de tussen de ouders op 18 maart 2019 gesloten overeenkomst mocht de moeder [voornaam minderjarige] meenemen naar Nederland. De overeenkomst is volgens de moeder rechtsgeldig en nadien is die overeenkomst door de vader noch door een daartoe bevoegde instantie aangetast. De moeder stelt dat [voornaam minderjarige] sinds 8 september 2020 en dus al meer dan een jaar rechtmatig in Nederland verblijft. De beslissing van de Tsjechische rechtbank in [plaats 1] van 4 september 2020 maakt dat niet anders, nu deze beslissing is vernietigd, aldus de moeder.
De rechtbank is op grond van de stukken en wat tijdens de zitting is besproken van oordeel dat er geen sprake is van een ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige] door de moeder naar Nederland. Zij komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Uit de door de moeder bij het verweerschrift als productie 2 overgelegde overeenkomst blijkt dat de ouders op 18 maart 2019 onder meer zijn overeengekomen dat [voornaam minderjarige] per 1 augustus 2019 aan de moeder wordt toevertrouwd en dat aan de moeder toestemming is gegeven om samen met [voornaam minderjarige] naar Nederland te verhuizen om daar permanent te gaan wonen. In die overeenkomst hebben de ouders daarnaast een regeling afgesproken waarbij [voornaam minderjarige] tijdens de schoolvakanties bij de vader in Tsjechië verblijft. Die overeenkomst is door beide ouders ondertekend op 18 maart 2019. Niet gesteld of gebleken is dat overeenkomst is vernietigd. Daarentegen is door het Tsjechische Hof van Beroep in [plaats 1] in de rechtsoverweging 19 in de beschikking van 17 september 2019 dat de vader geen bewijzen heeft getoond van zijn stelling dat hij de overeenkomst met de moeder onder druk heeft gesloten en dat de handtekeningen op de overeenkomst officieel zijn geverifieerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de tussen de ouders op 18 maart 2019 gemaakte afspraken dan ook bindend. Dat deze nog anderszins bekrachtigd zouden moeten worden door een notaris of rechtbank, zoals de vader tijdens de zitting nog naar voren heeft gebracht, volgt uit geen enkele wettelijke bepaling.
Het voorgaande betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige] naar Nederland op 6 augustus 2019. Evenmin is er naar het oordeel sprake van ongeoorloofde achterhouding van [voornaam minderjarige] in Nederland vanaf 8 september 2020. De beslissing van de Tsjechische rechtbank in [plaats 1] van 4 september 2020 waarin is bevolen dat [voornaam minderjarige] aan de zorg van de vader overgedragen moest worden is immers door het Tsjechische Hof van Beroep in [plaats 1] vernietigd bij beschikking van 29 oktober 2020.
De stelling van de vader dat hij geen enkel signaal had dat de moeder met [voornaam minderjarige] naar Nederland zou vertrekken strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de feiten. De moeder was in februari 2019 al verhuisd naar Nederland om bij haar nieuwe partner te gaan wonen en in maart 2019 hebben de ouders afspraken gemaakt dat [voornaam minderjarige] zich bij de moeder in Nederland zou voegen vanaf 1 augustus 2019. De rechtbank kan hieruit niet anders afleiden dan dat er voldoende signalen waren dat de moeder het plan had om met [voornaam minderjarige] naar Nederland te verhuizen en dat zij daarover met de vader overleg heeft gevoerd, wat heeft geresulteerd in de tussen de ouders op 18 maart 2019 gesloten overeenkomst.
Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat geen sprake is geweest van een ongeoorloofde achterhouding dan wel overbrenging als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag. De rechtbank zal het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [voornaam minderjarige] naar Tsjechië dan ook afwijzen. De overige stellingen van de vader behoeven gelet hierop geen verdere bespreking meer.
Spiegelovereenkomst
De moeder heeft bij F9-formulier van 17 september 2021 verzocht de tussen de ouders getroffen spiegelovereenkomst in de beschikking op te nemen. De vader heeft bij F9-formulier van 23 september 2021 laten weten dat hij daarmee niet instemt.
Nu de rechtbank de spiegelovereenkomst alleen kan aanhechten als hiertoe een verzoek door beide partijen gezamenlijk wordt gedaan, zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen.
Proceskosten
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot veroordeling van de vader tot betaling van de kosten aan de moeder als bedoeld in artikel 26 lid 4 van het HKOV en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet afwijzen. Een dergelijk verzoek is immers slechts voor toewijzing vatbaar wanneer de terugkeer van de kinderen wordt gelast.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen tot de kosten van de procedure eveneens afwijzen. De moeder heeft haar verzoek onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd.
Nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met haar bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Tsjechië, naar Tsjechië;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 5 oktober 2021 als beëindigd;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, O.F. Bouwman en S. van der Harg, rechters, tevens kinderrechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M.I. Noordegraaf, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2021. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 september 2021.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.