ECLI:NL:RBDHA:2021:1110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
09/194881-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee verdachten voor vrijheidsberoving met geweld en dwang

Op 15 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten, die verantwoordelijk werden gehouden voor de vrijheidsberoving van een man met wie één van hen een financieel conflict had. De verdachten hebben het slachtoffer met geweld uit een café meegenomen, in een auto geduwd en naar een loods gebracht. Daar werd het slachtoffer vastgebonden en zijn mond werd met tape dichtgeplakt. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 18 maanden en 12 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 3.000,- toegekend aan het slachtoffer wegens immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachten samen hebben gehandeld en dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en de rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de hoofdverdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/194881-20
Datum uitspraak: 15 februari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.G. Berkepeis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. Oldenhof naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juli 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- [slachtoffer] tegen zijn wil in (met kracht) uit een café te trekken en/of
- [slachtoffer] (met kracht) in een auto te duwen en/of de portieren van deze auto te
vergrendelen en/of
- [slachtoffer] naar een pand (gelegen aan de [adres] ) te brengen en/of
- [slachtoffer] (aldaar) vast te binden aan een kast en/of de polsen/handen van [slachtoffer]
vast te binden met tie-rips en/of tape aan te brengen op/over de mond van
.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op zondag 26 juli 2020 kwam bij de centrale meldkamer van de politie eenheid Den Haag een melding binnen, dat op de [straat] in Den Haag ter hoogte van café [naam 1] een man zou worden ontvoerd. De man zou door twee andere mannen een auto ingetrokken zijn. Het kenteken van de auto zou zijn [kenteken] .
Ter plaatse gekomen, troffen politieambtenaren een voertuig met het genoemde kenteken aan ter hoogte van een bedrijfspand aan de [adres] in Den Haag. Het bedrijfspand bleek te zijn genaamd [naam 2] . Diverse politieambtenaren zijn vervolgens het perceel van de [adres] in gegaan. In het pand troffen zij de latere aangever [slachtoffer] aan, die met een spanband was vastgeketend aan een kast en om zijn hoofd en op zijn mond zat doorzichtig tape. Om zijn polsen zaten tie-rips. In het pand waren twee andere mannen aanwezig. Deze twee mannen werden als verdachte aangehouden. Dit betroffen de [medeverdachte 1] en [verdachte] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Op 26 juli 2020 deed [slachtoffer] aangifte van wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij een geschil had met [medeverdachte 2] over een bedrag van € 150,--. [medeverdachte 2] is de eigenaar van het bedrijf [naam 2] , gevestigd aan de [adres] te Den Haag en is de voormalig werkgever van [slachtoffer] . [slachtoffer] was op 26 juli 2020 in café [naam 1] aan de [straat] te Den Haag. [medeverdachte 2] en [verdachte] kwamen het café binnen. [medeverdachte 2] pakte [slachtoffer] bij zijn kraag en trok hem mee naar de uitgang van het café. [slachtoffer] heeft zich hevig verzet, omdat hij niet de auto van [medeverdachte 2] in wilde. [medeverdachte 2] heeft zijn hand over de mond van [slachtoffer] gelegd en [slachtoffer] werd de auto in geduwd. [verdachte] ging naast [slachtoffer] achter in de auto zitten. De auto werd vergrendeld en [medeverdachte 2] reed naar de loods op de [adres] . Bij de loods aangekomen, werd [slachtoffer] door [medeverdachte 2] uit de auto getrokken en de loods in gesleurd . In de loods werd [slachtoffer] door [medeverdachte 2] aan een pilaar strak vastgebonden met spanbanden en zijn polsen werden met tie-rips aan de banden om zijn lichaam verbonden waardoor hij zijn armen en handen niet meer vrij kon bewegen. Over zijn mond werd tape geplakt. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] geholpen met het vastbinden. [medeverdachte 2] riep dat hij [slachtoffer] zou vermoorden. [medeverdachte 2] verliet de loods omdat hij een telefoontje kreeg van een klant. [verdachte] bleef in de buurt van [slachtoffer] . [2]
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 1 februari 2021 verklaard dat hij met [medeverdachte 2] met de auto naar café [naam 1] is gegaan, dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] uit het café heeft gehaald en dat hij naast [slachtoffer] achterin de auto zat waarmee [medeverdachte 2] [slachtoffer] naar de loods bracht. Verder heeft hij verklaard dat hij erbij aanwezig was, toen [slachtoffer] werd vastgebonden door [medeverdachte 2] en tape over zijn mond kreeg.
Uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden in café [naam 1] zijn beschreven blijkt het volgende. [verdachte] en [medeverdachte 2] komen het café binnen. [medeverdachte 2] loopt direct op [slachtoffer] af en probeert hem bij zijn shirt te pakken. [medeverdachte 2] houdt zijn hand onder de rechter oksel van [slachtoffer] en helpt hem van zijn stoel af. De arm van [medeverdachte 2] gaat niet van [slachtoffer] af en zij verlaten het café. [verdachte] blijft bij de deur staan wachten en vertrekt na [medeverdachte 2] en [slachtoffer] uit het café. [3]
De [getuige] heeft verklaard dat hij op 26 juli 2020 op de [straat] in Den Haag ter hoogte van nummer 156 was. Hij zag daar een man [slachtoffer] op de grond liggen en zag dat twee mannen bij hem stonden. Een van de mannen ( [medeverdachte 2] ) zou [slachtoffer] slaan, de andere man ( [verdachte] ) stond erbij. [getuige] is uit zijn auto gestapt en op de mannen afgelopen. [medeverdachte 2] trok [slachtoffer] omhoog en [verdachte] opende de deur van de auto met [kenteken] . [getuige] vroeg wat er aan de hand was. [verdachte] antwoordde dat er ruzie was over geld en dat [getuige] zich er niet mee moest bemoeien. [getuige] zag dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] met kracht de auto induwde. [verdachte] deed vervolgens de deur dicht. [getuige] is weggereden en heeft de politie gebeld. [4] [verdachte] was ook de persoon die de autodeur open deed voordat [slachtoffer] de auto werd ingeduwd. [5]
[verbalisant] heeft gerelateerd dat hij en een collega politieambtenaar op 26 juli 2020 de auto met [kenteken] aantroffen bij het pand aan de [adres] te Den Haag. Zij zijn de loods binnengegaan en troffen daar naar later bleek [slachtoffer] aan, vastgebonden aan een kast. De mond van [slachtoffer] was afgeplakt met tape. Hierop zijn de in de loods aanwezige [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden. Verbalisant heeft foto’s gemaakt van hoe [slachtoffer] werd aangetroffen. [6]
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [verdachte] degene is die – samen met een ander of anderen – [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] door [medeverdachte 2] en [verdachte] onder dwang is meegenomen uit café [naam 1] naar de loods aan de [adres] te Den Haag. De verklaring van [slachtoffer] over wat zich in café [naam 1] heeft afgespeeld, komt overeen met de camerabeelden van café [naam 1] , die zich in het dossier bevinden. Gelet op de verklaringen en de camerabeelden acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] en [verdachte] , dat zij naar café [naam 1] gingen om iets te drinken en daar toevallig [slachtoffer] tegen kwamen niet aannemelijk. Uit de verklaring van [slachtoffer] en de [getuige] volgt, dat [slachtoffer] met kracht en tegen zijn wil door [medeverdachte 2] uit het café is meegenomen en de auto in is geduwd, welke door [verdachte] werd geopend. [verdachte] heeft tegen [getuige] verteld dat er ruzie was om geld en dat hij zich nergens mee moest bemoeien. Hieruit blijkt dat [verdachte] op de hoogte was van het financiële conflict tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] . Vervolgens is [verdachte] achter in de auto gestapt en naast [slachtoffer] gaan zitten.
Volgens [medeverdachte 2] werd de auto niet vergrendeld. De rechtbank heeft echter geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en zal zijn verklaring daarom volgen.
Hoewel [verdachte] stelt dat hij [slachtoffer] niet heeft vastgehouden, maar er alleen bij stond toen [slachtoffer] werd vastgebonden door [medeverdachte 2] , acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Het is onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] zich niet heeft verzet. De kleding van [slachtoffer] waarvan op beelden te zien is dat deze eerder nog niet kapot was, was gescheurd toen hij door de politie werd aangetroffen. Daarbij is het niet goed mogelijk om zonder hulp iemand tegen zijn wil vast te binden. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat [verdachte] hem heeft vastgehouden en op grond van de verklaring van [verdachte] , dat hij van begin tot einde aanwezig was bij het gebeuren, komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] [slachtoffer] in de loods heeft vastgehouden, terwijl [medeverdachte 2] [slachtoffer] vastbond.
Gelet op het feit dat [medeverdachte 2] en [verdachte] samen naar het café zijn gegaan waar [slachtoffer] was, daar [slachtoffer] tegen zijn wil uit het café hebben meegenomen, in de auto hebben gedwongen, in de loods [slachtoffer] hebben vastgebonden en gelet op de overige feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [medeverdachte 2] en [verdachte] samen, [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd hebben gehouden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 26 juli 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- [slachtoffer] tegen zijn wil in (met kracht) uit een café te trekken en
- [slachtoffer] (met kracht) in een auto te duwen en de portieren van deze auto
te vergrendelen en
- [slachtoffer] naar een pand (gelegen aan de [adres] ) te brengen en
- [slachtoffer] (aldaar) vast te binden aan een kast en de polsen/handen van [slachtoffer]
vast te binden met tie-rips en tape aan te brengen op/over de mond
van [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken, zodat geen straf dient te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
[medeverdachte 2] heeft samen met [verdachte] [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden. [slachtoffer] werd door twee mannen onder dwang meegenomen naar een loods waar hij werd vastgebonden en bedreigd en waar allerhande gereedschap lag, waaronder een bijl. Dit alles moet voor [slachtoffer] buitengewoon bedreigend en intimiderend zijn geweest. De manier waarop [slachtoffer] door de politie werd aangetroffen onderschrijft dit ook. Uit de afgelegde verklaringen door [slachtoffer] blijkt dat hij oprecht vreesde voor zijn leven en uit hetgeen hij in zijn vordering tot schadevergoeding heeft geschreven, blijkt dat de gebeurtenis ook thans nog een grote impact op zijn leven heeft. Dat de situatie slechts van korte duur was, is aan de melding van de getuige en het snelle optreden van de politie te danken en niet aan het handelen van [medeverdachte 2] en [verdachte] .
Strafblad
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft daartoe kennis genomen van het strafblad van de verdachte d.d. 7 januari 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht, alles afwegende enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat [verdachte] een meer ondergeschikte rol had ten opzichte van [medeverdachte 2] .
7. De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 200.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 7.500,-- met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair de vordering van de benadeelde partij af te wijzen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair is verzocht een lager bedrag toe te wijzen, dat aansluit bij jurisprudentie in vergelijkbare zaken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is. [slachtoffer] heeft ter onderbouwing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding aangevoerd, dat hij psychische schade heeft opgelopen door deze traumatische ervaring. Hij is continu bang en kan zich niet focussen op werk en dagelijkse bezigheden. Ook vreest hij dat zijn kinderen iets aangedaan zal worden. De rechtbank overweegt dat, hoewel [slachtoffer] zijn vordering slechts summier heeft onderbouwd met een eigen verklaring, het aannemelijk is en voor de hand ligt dat hij psychische schade heeft opgelopen door de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze met geestelijk letsel tot gevolg, zoals bedoeld in artikel 6:106, sub b, onder 3 BW en dat de schade als gevolg hiervan voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 3.000,-- . De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal [medeverdachte 2] worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt [medeverdachte 2] veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat [medeverdachte 2] het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat [medeverdachte 2] , voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen omtrent de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
[medeverdachte 2] zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover [slachtoffer] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan [medeverdachte 2] hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
het medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd
houden;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twaalf
(12) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 3.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2020, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededader aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat als de medeverdachte van de verdachte aan de benadeelde partij of aan de Staat het opgelegde bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte dat deel van het toegewezen bedrag niet meer hoeft te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.I.S. Wallet, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. P. Hillebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020221234, van de Districtsrecherche Den Haag Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 315).
2.Het proces-verbaal van aangifte, blz. 111-114.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 174-180.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 145-146.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter commissaris, d.d. 28 januari 2021
6.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 105-108.