ECLI:NL:RBDHA:2021:11093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.29958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen over moordpogingen en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse jongeman geboren in 2004, heeft asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat zijn halfzussen twee keer geprobeerd hebben hem, zijn moeder en zijn zusje te vermoorden. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over deze incidenten ongeloofwaardig werden bevonden. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het gehoor 14 jaar oud was en dat dit zijn verklaringen beïnvloedde. De rechtbank oordeelde echter dat van een 14-jarige verwacht mag worden dat hij relevante details kan verstrekken over zijn asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat het gehoor zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende doorgevraagd was door de gehoormedewerker.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij zich had bekeerd tot het christendom, maar ook deze verklaring werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank vond dat eiser niet voldoende had aangetoond wat zijn bekering voor hem persoonlijk betekende en dat zijn kennis van het christendom en zijn kerkelijke activiteiten niet wezenlijk waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn afvalligheid van de islam en zijn bekering tot het christendom niet overtuigend waren en dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in stand blijft. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.29958
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. Saija), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Salim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 11 december 2020 heeft verweerder aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend1, met het oog op een te verrichten onderzoek door Bureau Medische Advisering.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en hij is geboren op [2004] . Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn halfzussen twee keer geprobeerd hebben om hem, zijn moeder en zijn zusje te vermoorden. De eerste keer is dit gepoogd door het gas in de keuken open te draaien. Bij het tweede poging had één van de halfzussen gif in het eten gedaan. Volgens eiser waren zijn halfzussen uit op de erfenis van eisers vader. Eisers moeder heeft in Iran aangifte gedaan van het tweede incident. Eiser is met zijn ouders op vakantie naar Nederland gegaan. Uit angst voor zijn halfzussen heeft eiser hier asiel
1. Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
aangevraagd. Dit had eiser zo afgesproken met zijn moeder. Tegen zijn vader heeft hij evenwel verteld dat hij in Nederland zou blijven om te gaan studeren.
Eiser is in Nederland opgevangen door [A] ( [A] ). Zij is de dochter van een vriendin van eisers moeder. Eiser had in Iran een afkeer van de islam. Via [A] is eiser in aanraking gekomen met het christendom. Hij is betrokken geraakt bij de [kerk] kerk in [plaats] en is op 12 augustus 2018 gedoopt.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Gestelde problemen ten aanzien van halfzussen in Iran;
Afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom.
Verweerder vindt de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn problemen in Iran, zijn afvalligheid van de islam en zijn bekering tot het christendom vindt verweerder niet geloofwaardig.
Met betrekking tot de zorgvuldigheid van het gehoor en de besluitvorming
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in de besluitvorming niet kenbaar heeft meegewogen dat hij ten tijde van zijn nader gehoor 14 jaar oud was. Volgens eiser kon van hem niet verwacht worden dat hij op het niveau van een volwassene zou verklaren. Eiser heeft voorts gesteld dat het nader gehoor onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Volgens eiser heeft hij afdoende consistent, helder en gedetailleerd verklaard over onderwerpen die voor hem van belang waren. Op relevante onderwerpen waarvan verweerder heeft aangevoerd dat eiser onduidelijk, oppervlakkig of summier heeft verklaard, had het op de weg van de contactambtenaar gelegen om meer regie te nemen en door te vragen. Hiertoe was vooral aanleiding, omdat uit medische stukken is gebleken dat er ten aanzien van eiser een vermoeden is van PTSS en een suïcide risico.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zij overweegt daartoe het volgende. Het nader gehoor is over twee dagen verspreid geweest. Tijdens het gehoor heeft verweerder pauzes ingelast. Het verslag van het gehoor geeft er blijk van dat de gehoormedewerker aan eiser zowel open als gesloten vragen heeft gesteld. De gehoormedewerker heeft geregeld relevante vragen herhaald. Ook heeft hij antwoorden en verklaringen van eiser samengevat en heeft op relevante onderdelen van het relaas van eiser doorgevraagd. Tussendoor heeft de gehoormedewerker bij eiser een aantal keer geïnformeerd hoe het met hem ging. Verweerder heeft verder niet ten onrechte gesteld dat ook van iemand van 14 jaar verwacht mag worden dat hij in ieder geval de moeite had genomen om van relevante onderdelen van zijn asielrelaas te achterhalen wat er precies gebeurd was en waarom deze gebeurtenissen voor hem aanleiding waren om asiel te vragen. Eiser heeft overigens niet geconcretiseerd op welke onderdelen van zijn relaas verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd. Evenmin heeft hij aangegeven op welke onderdelen hij anders of meer had willen en kunnen verklaren. Tot slot geven de medische stukken onvoldoende aanwijzingen dat eiser niet in staat zou zijn geweest om zijn asielrelaas afdoende naar voren te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat en waarom het gehoor en de mede daarop gebaseerde besluitvorming onzorgvuldig zijn geweest.
Met betrekking tot de moordpogingen
5. Met betrekking tot het eerste incident heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat het ongerijmd is dat de halfzussen zelf in de woning aanwezig zijn gebleven, nadat de gaskraan was opengedraaid. De halfzussen zouden zo namelijk ook zichzelf in gevaar hebben gebracht. Ook heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiser niet heeft weten te vertellen hoe zijn moeder had ontdekt dat de gaskraan openstond. Met betrekking tot het tweede incident heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat eiser hierover summier en vaag heeft verklaard. Zo heeft hij nauwelijks iets concreets verteld over de gedragingen van zijn moeder en van zijn halfzussen tijdens en na dit incident. Gelet op de ernst van de situatie had van eiser verwacht mogen worden dat hij iets had kunnen vertellen over de gevolgen van dit incident op het gezin. Over beide incidenten heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat de moeder van eiser geen enkele reactie zou hebben vertoond en dat er binnen het gezin niet over de incidenten zou zijn gesproken. Niet ten onrechte heeft verweerder het onaannemelijk gevonden dat dit stilzwijgen te maken zou hebben met de vrees van eisers moeder dat de drugsverslaafde vader van haar zou scheiden, waarna eiser en zijn zusje onder het toezicht van hun vader zouden komen. Verweerder heeft in dit verband terecht verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht over Iran2. Hierin is vermeld dat er situaties zijn waarin de voogdij toekomt aan de moeder, bijvoorbeeld wanneer sprake is van drugsverslaving bij de vader. Ook heeft verweerder het bevreemdend mogen vinden dat eiser of zijn moeder geen hulp of bescherming van de Iraanse autoriteiten hebben gevraagd. In dit verband heeft verweerder terecht aangevoerd dat de inhoud van het door eiser ingebrachte kopie van een aangifte niet strookt met hetgeen eiser over de incidenten heeft verklaard. Verder heeft eiser verklaard dat hij na het tweede incident zonder problemen nog zeven maanden met zijn halfzussen in hetzelfde gebouw heeft gewoond, alvorens hij in maart 2018 met zijn ouders naar Nederland op vakantie is gegaan. Verweerder heeft niet ten onrechte aangevoerd dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de vrees die eiser stelt te hebben voor zijn halfzussen.
6. Verweerder heeft verder niet ten onrechte ongeloofwaardig mogen vinden dat eiser in Nederland is achtergebleven onder het mom van het volgen van een studie alhier en dat zijn vader hiermee zou hebben ingestemd. Eiser was op dat moment namelijk niet op een leeftijd waarop hij in aanmerking kwam om te studeren. Niet ten onrechte heeft verweerder aangevoerd dat dit afbreuk doet aan de oprechtheid van eiser.
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van eiser over de moordpogingen door zijn halfzussen niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Door dit oordeel behoeven de overige geschilpunten die gaan over verklaringen van eiser over zijn vader, zijn moeder en zijn halfzussen, geen verdere bespreking.
Met betrekking tot de afvalligheid van de islam
8. Verweerder heeft niet ten onrechte aangevoerd dat eiser slechts in abstracte bewoordingen heeft verklaard over aspecten van de islam waarmee hij het niet eens was. Eiser is er niet in geslaagd om duidelijk te maken wat deze bezwaren met de islam voor hem persoonlijk betekenden en wat hem ertoe gebracht heeft om zich van de islam af te keren. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat eisers kritiek op de islam
2 Algemeen Ambtsbericht over Iran van de Minister van Buitenlandse Zaken van maart 2019, p.19.
opmerkelijk is. Eiser heeft namelijk zelfs basale kennis over de islam niet naar voren weten te brengen en heeft ook verklaard dat hij in Iran niet erg met de islam bezig was. Eiser heeft wel meer uitgebreid verklaard over de moeite die hij had met de houding van mannen tegenover vrouwen in een islamitische samenleving, in het bijzonder met de manier waarop zijn drugsverslaafde vader zich gedroeg tegenover zijn moeder. Met betrekking hiertoe heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat eiser ook heeft verklaard dat zijn moeder nooit klaagde over de islam, dat zij een praktiserend moslima is en dat er thuis nooit over vrouwenrechten werd gesproken. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte aangevoerd dat eiser niet heeft onderbouwd dat en hoe het thema vrouwenrechten voor hem persoonlijk een beweegreden is geweest om zich af te keren van de islam.
9. Gelet op wat onder 8. is overwogen, heeft verweerder het niet ten onrechte ongeloofwaardig gevonden dat eiser een afvallige van de islam is.
Met betrekking tot de bekering tot het christendom
10. Tegen de achtergrond van het feit dat eiser is opgegroeid in een islamitische omgeving, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een tamelijk korte tijd is bekeerd tot het christendom. Zo heeft verweerder het niet ten onrechte onaannemelijk gevonden dat eiser al snel na zijn kennismaking met [A] geïnteresseerd is geraakt in het christendom. Dit zou slechts gebeurd zijn op basis van algemene en clichématige dingen die [A] hem in positieve zin over het christendom en in negatieve zin over de islam vertelde. Verder heeft eiser verklaard dat hij tijdens zijn verblijf bij voorganger [B] van de [kerk] kerk in [plaats] een droom heeft gehad. Deze droom is voor eiser het beginpunt van zijn bekering geweest. Verweerder heeft op dit punt niet ten onrechte aangevoerd dat eiser geen inzicht heeft verschaft in wat deze droom voor hem betekende, op welke wijze zijn leven door die droom beïnvloed is en wat zijn gevoelens en ervaringen daarbij waren. Vooral ook weer omdat eiser afkomstig is uit een islamitische cultuur, mocht van hem verwacht worden dat hij concreter en persoonlijker over deze voor hem ingrijpende en radicale verandering kon verklaren. Niet ten onrechte heeft verweerder ook ten aanzien van de doop van eiser aangevoerd dat eiser hierover slechts in algemene bewoordingen heeft verklaard. Eiser heeft niet inzichtelijk kunnen maken wat de doop voor hem persoonlijk betekende en waarom hij tot deze stap is overgegaan. Zijn verklaring dat hij niet terug kon naar Iran en dat het voor hem daarom makkelijk was om zich te laten dopen, geeft geen blijk van een weloverwogen geloofskeuze. Dit geldt ook voor zijn gestelde vrees dat hij als gevolg van zijn bekering bij terugkeer naar Iran zal worden gedood. Verweerder heeft ook dit niet ten onrechte aangevoerd.
11. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte aangevoerd dat eiser slechts in algemene zin heeft verklaard over het proces van zijn bekering en over de veranderingen die zijn bekering in zijn leven teweeg hebben gebracht. Ook heeft verweerder het niet aannemelijk mogen achten dat eiser in een korte periode, waarin hij de droom had gehad en waarin hij enkele bijbellessen had gevolgd, vanuit de islam is overgegaan tot een religie die tot dan toe voor hem compleet onbekend was. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser er geen blijk van heeft gegeven dat hij interesse heeft in het christendom en dat hij zich in die religie heeft verdiept, in een mate die verwacht mag worden van iemand die bekeerd en gedoopt is. Niet ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kennis van eiser over het christendom, zijn kerkelijke activiteiten en zijn wens om te evangeliseren geen indicatie geven dat zijn gestelde bekering oprecht is en dat hieraan een diepgewortelde
religieuze overtuiging ten grondslag ligt. Het feit dat hij gedoopt is en dat hij hiervan een doopakte heeft overgelegd, maakt dit oordeel niet anders.
12. Op grond van wat in 10. en 11. is overwogen, heeft verweerder de bekering van eiser tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
13. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van alle informatie die op het internet van Iraanse onderdanen te vinden is. Verweerder heeft dan ook niet aannemelijk hoeven achten dat de Iraanse autoriteiten specifiek kennis hebben genomen - of bij terugkeer van eiser in Iran nog zullen nemen - van de opname van eisers doopceremonie die op YouTube te zien is. Dit vooral niet, omdat eiser eerder in Iran niet in de bijzondere belangstelling van de Iraanse autoriteiten heeft gestaan.
Conclusie
14. Verweerder heeft op goede gronden bevonden dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf A.E. van Gestel
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.