In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 een tussenbeschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Ierland, in het kader van internationale kinderontvoering. De moeder, wonende in Ierland, had op 29 juli 2021 een verzoek ingediend om haar kind, [voornaam minderjarige], terug te laten keren naar Ierland, nadat de vader het kind zonder toestemming naar Nederland had gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging en vasthouding van het kind, en dat de moeder toestemming had gegeven voor een tijdelijk verblijf van twee maanden in Nederland. De vader heeft verweer gevoerd en gesteld dat de moeder niet in staat zou zijn om voor het kind te zorgen, maar de rechtbank oordeelde dat de moeder haar leven weer op de rit heeft en in staat is om voor het kind te zorgen. De rechtbank gelastte de onmiddellijke terugkeer van het kind naar Ierland, met als uiterste datum 29 oktober 2021. Tevens werd de vader opgedragen om de benodigde reisdocumenten te verstrekken. De rechtbank hield de beslissing over de opname van een vaststellingsovereenkomst aan en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De bijzondere curator blijft betrokken bij de zaak totdat er een definitieve uitspraak is gedaan.