ECLI:NL:RBDHA:2021:11090
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin het bezwaar tegen de weigering van de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, en de weigering van de opheffing van een inreisverbod, kennelijk ongegrond werd verklaard. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om schorsende werking aan het beroep te verlenen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen werd verwezen naar een eerdere uitspraak van 14 september 2021, waarin de rechtbank al had geoordeeld over het beroep dat aan dit verzoek ten grondslag ligt. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, vastgesteld op € 748,- voor rechtsbijstand. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.