Op 5 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 19/5348. Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Boesjes, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening te treffen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat op 5 oktober 2021 al een beslissing is genomen op het beroep, waardoor het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek af te wijzen. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.