ECLI:NL:RBDHA:2021:11083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing gemeentelijk monument en de beoordeling van cultuurhistorische waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Diaconie van de Protestantse Gemeente te Voorschoten (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten (verweerder) over de aanwijzing van bepaalde panden als gemeentelijk monument. Eiseres betwistte de aanwijzing van de diaconiewoningen aan de Schoolstraat, Willibrordusstraat en Treubstraat als gemeentelijk monument, omdat zij van mening was dat deze woningen niet gerelateerd zijn aan de armenzorg en dat de aanwijzing niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de diaconiewoningen terecht als gemeentelijk monument had aangewezen, ondanks de onjuistheid in de redengevende beschrijving met betrekking tot de armenzorg. De rechtbank benadrukte dat de beleidsvrijheid van de verweerder bij de aanwijzing van monumenten een belangrijke rol speelt en dat de onjuistheid niet van zodanig gewicht was dat het de besluitvorming van verweerder in twijfel trok. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

Diaconie van de Protestantse Gemeente te Voorschoten, te Voorschoten, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigde: M. Veliscek).

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder de panden aan de Schoolstraat 37-45, Willibrordusstraat 2-6 en Treubstraat 20 te Voorschoten aangewezen als gemeentelijk monument.
In het besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2021 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen voorzitter [A] en secretaris [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenares van de diaconiewoningen, gelegen aan Schoolstraat 37-45, Willibrordusstraat 2-6 en Treubstraat 20 te Voorschoten.
2. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder het complex Dorpskerk aan het Kerkplein 2, de Schoolstraat 37-45, de Willibrordusstraat 2-6 en de Treubstraat 20 (hierna: het complex) te Voorschoten aangewezen als gemeentelijk monument. Het complex omvat de dorpskerk met toren, de begraafplaats, het baarhuisje, de diaconiewoningen met een muur en een rijwielloods.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn besluit verwezen naar het advies van de Commissie Welstand en Cultureel erfgoed (WCE), waarin staat dat het complex vanuit stedenbouwkundig, architectuurhistorisch en cultuurhistorisch oogpunt van belang is voor de identiteit en karakteristiek van de gemeente Voorschoten. De Commissie WCE heeft daarbij getoetst aan de criteria zoals bepaald door de gemeenteraad, aldus verweerder.
3. Eiseres betoogt dat verweerder de diaconiewoningen ten onrechte heeft aangewezen als gemeentelijk monument. Eiser voert hiertoe aan dat verweerder heeft miskend dat de diaconiewoningen niet kunnen worden gerelateerd aan armenzorg. Er was en is sprake van commerciële exploitatie tegen marktconforme huurprijzen. Het huisvesten van armen behoort niet tot de taken van eiseres en het beheren van de woningen staat los van de diaconale taken van eiseres. Er is dan ook geen sprake van cultuurhistorische samenhang tussen de diaconiewoningen en de overige delen van het complex. Daarnaast heeft verweerder niet onderbouwd waarom de stedenbouwkundige en architectuurhistorische aspecten van de woningen een aanwijzing rechtvaardigen. Eiseres wijst daarbij op het vigerende bestemmingsplan, waaruit volgt dat de woningen een andere bestemming hebben dan de rest van het complex. Ook bestrijdt eiseres het standpunt van verweerder dat de woningen stijlkenmerken van de Delftse Schoolarchitectuur bevatten.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een cultuurhistorische samenhang tussen de diaconiewoningen en de overige onderdelen van het complex. De woningen kunnen met betrekking tot de symbolische naamgeving ‘Kerkzathe’ (nederzetting bij de kerk) en hun oorspronkelijke functie gerelateerd worden aan armenzorg en de ontwikkeling van de hervormde geloofsgenootschap in Voorschoten. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een krantenartikel in het Leidsch Dagblad van 11 september 1939 en de bouwvergunning van 20 juni 1939 voor het bouwen van acht van de woningen. De generieke term ‘armenzorg’ sluit aan bij de toenmalige ideeën over de plaats en de functie van liefdadige en kerkgenootschappen in de maatschappij. De zorg voor de kwetsbare en minder bedeelde groepen in de samenleving was een kerntaak van deze organisaties. De verandering van armenzorg naar het verweven van commerciële inkomsten is onvoldoende voor de conclusie dat de woningen niet als monument kunnen worden aangewezen. Ook bevatten de woningen stedenbouwkundige en architectuurhistorische aspecten die een aanwijzing rechtvaardigen. Verweerder wijst hierbij op de stijlkenmerken van de Delftse Schoolarchitectuur van de woningen en een brief van de gemeente Voorschoten van 23/25 mei 1939, waaruit volgt dat het de bedoeling was dat de woningen op een waardige wijze zouden aansluiten bij het kerkgebouw en de begraafplaats doelmatig zouden afscheiden van de openbare weg. Dit onderbouwt het standpunt dat de woningen specifiek voor deze locatie zijn gebouwd en dat sprake is van een ruimtelijk-functionele historische samenhang.
Het wettelijk kader
5. Op grond van artikel 1, aanhef en onder k, van de Erfgoedverordening wordt in deze verordening onder gemeentelijk monument verstaan onroerende zaak of terrein, met cultuurhistorische waarden, boven- en/of ondergronds, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening kan verweerder, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of (archeologisch) terrein, van algemeen belang wegens zijn esthetische waarde, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, aanwijzen als gemeentelijk monument. Uit de toelichting op dit artikellid volgt dat het besluit tot aanwijzing gebaseerd dient te zijn op een waardestelling in de vorm van een redengevende omschrijving en wel op basis van de cultuurhistorische en wetenschappelijke waarde, de architectuurhistorische en esthetische waarde, ensemble waarde, gaafheid, herkenbaarheid, zeldzaamheid. Een nadere uitwerking van de criteria voor aanwijzing staat in de bijlagen 3 en 6 van de Kadernota Erfgoed 2013–2017 (2013).
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening vraagt verweerder, voordat het over de aanwijzing een besluit neemt, advies aan de Commissie WCE.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] heeft verweerder beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument. Die vrijheid vindt haar begrenzing in de Erfgoedverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter toetst de aanwijzing terughoudend en beoordeelt of het betrokken bestuursorgaan in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de aanwijzing heeft kunnen komen.
5.2.
Uit artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening volgt dat de Commissie WCE de deskundige is die verweerder bij de aanwijzing adviseert. De rechtbank overweegt dat voorop staat dat het volgen van een dergelijk advies in de regel geen nadere toelichting behoeft, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder dit niet, of niet zonder meer, aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012. [2]
De inhoudelijke beoordeling
6. Volgens de ongedateerde redengevende omschrijving betreft de bescherming het complex op het terrein tussen het Kerkplein-Voorstraat-Willibrordusstraat en de Schoolstraat met daarop een kerkgebouw met toren, begraafplaats, muur met hekwerk, baarhuisje en ‘woningen ouden van dagen’ met een muur en rijwielloods. Het complex wordt vanuit stedenbouwkundig, architectuurhistorisch en cultuurhistorisch oogpunt van algemeen belang geacht voor de gemeente Voorschoten om de volgende redenen:
  • vanwege de intrinsieke, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten die van essentieel belang zijn voor de identiteit en karakteristiek van Voorschoten;
  • als herinnering aan de ontwikkeling van Voorschoten in het algemeen en de ontwikkeling van de Nederlands Hervormde geloofsgemeenschap, de funeraire cultuur en de armenzorg in het bijzonder, zoals die zich vanaf de middeleeuwen ontwikkeld heeft;
  • vanwege de markante en beeldbepalende ligging als spil tussen de Voorstraat en de Schoolstraat;
  • vanwege de ruimtelijk-functionele en historische samenhang van de complexonderdelen onderling.
6.1.
De Commissie WCE heeft in haar advies van 17 september 2018 geconcludeerd dat het complex vanuit stedenbouwkundig, architectuurhistorisch en cultuurhistorisch oogpunt van algemeen belang is voor de gemeente Voorschoten en hierbij naar voornoemde redenen uit de redengevende omschrijving verwezen. In haar advies van 4 maart 2019 heeft de Commissie WCE opgenomen dat zij in geen van de ingebrachte zienswijzen aanleiding ziet haar advies aan het bestuur te wijzigen. In haar advies van 3 februari 2020 heeft de Commissie WCE het volgende opgenomen:
“De Diaconiehuisjes zijn van algemeen belang voor de gemeente Voorschoten. Van oudsher is er een duidelijke functionele en sociaalmaatschappelijke relatie tussen de Dorpskerk en de Diaconiehuisjes: de Diaconie – de instantie binnen de kerk verantwoordelijk voor het maatschappelijk werk – was de opdrachtgever van dit woningcomplex. Het bescheiden formaat van de woningen sloot aan bij de beoogde gebruikers: ouderen en armen. Stedenbouwkundig zijn de diaconiehuisjes te lezen als een onlosmakelijk onderdeel van het kerkensemble. Ze omarmen de begraafplaats en zijn bepalend voor het straatbeeld van de Schoolstraat. De maat en schaal van de huisjes, samen met de sobere, maar uiterst zorgvuldige architectuur, zijn essentiële kenmerken van dit woningcomplex.”
6.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres dat de redengevende beschrijving en het advies van de Commissie WCE een onjuistheid bevat op het punt dat de diaconiewoningen herinneren aan de armenzorg in het bijzonder. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiseres uitvoerig met documenten uit het archief van de diaconie heeft onderbouwd dat de diaconiewoningen in 1939 niet zijn gebouwd om armen in te huisvesten. De woningen zijn gebouwd met het doel om financiële inkomsten genereren om andere diaconale taken mee te kunnen uitvoeren. Eiseres heeft ook toegelicht dat het huisvesten van armen niet tot de taken van de diaconie behoort, aangezien het voor diaconieën van de Nederlandse Hervormde Kerk en thans de Protestantse Kerk Nederland in principe kerkordelijk niet is toegestaan om onroerend goed anders te gebruiken dan voor het genereren van structurele inkomsten voor diaconale taken. Dat in de bouwvergunning uit 1939 staat dat een van de diaconiewoningen wordt gebouwd voor ‘ouden van dagen’ is, anders dan verweerder stelt, onvoldoende voor het oordeel dat sprake was van woningen voor armenzorg. Eiseres stelt terecht dat ‘ouden van dagen’ niet arm hoeven te zijn. Dat de woningen klein en sober zijn, acht de rechtbank ook onvoldoende om te kunnen oordelen dat deze zijn gebouwd ten behoeve van de armenzorg. Ook kleine en sobere woningen kunnen immers commercieel worden geëxploiteerd.
6.3.
De rechtbank overweegt dat hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd geen aanleiding biedt voor het oordeel dat de redengevende beschrijving en de adviezen van de Commissie WCE nog andere fouten of gebreken bevatten. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de diaconiewoningen geen cultuurhistorische waarde hebben. In de redengevende omschrijving en de adviezen van de WCE staat dat de complexonderdelen ruimtelijk-functioneel en historisch samenhangen en dat de diaconiehuisjes een onlosmakelijk onderdeel van het kerkensemble zijn. Daarbij geldt dat de diaconie de opdrachtgever is van de woningen en de woningen de naam ‘Kerkzathe’ (nederzetting bij de kerk) hebben. Dat de diaconiewoningen een andere bestemming in het bestemmingsplan hebben gekregen, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om de adviezen op dit punt onjuist te achten. Het bestemmingsplan regelt de manier waarop de woningen mogen worden gebruikt, maar dit betekent niet dat de diaconiewoningen niet ruimtelijke-functioneel en historisch samenhangen met de rest van het complex. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen in de adviezen is opgenomen over de markante en beeldbepalende ligging van het complex en de diaconiewoningen en het belang voor de identiteit en karakteristiek van Voorschoten. De rechtbank ziet ook niet in dat de redengevende beschrijving of de adviezen van de Commissie WCE op dit punt onvoldoende duidelijk of onderbouwd zijn. De stelling van eiseres dat de woningen geen stijlkenmerken van de Delftse Schoolarchitectuur bevatten, heeft zij niet onderbouwd.
6.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redengevende beschrijving en de adviezen van de Commissie WCE alleen onjuist zijn wat betreft het punt dat de diaconiewoningen herinneren aan de armenzorg in het bijzonder. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de redengevende omschrijving en de adviezen van de Commissie WCE volgt dat aan de aanwijzing van de diaconiewoningen als gemeentelijk monument verschillende andere redenen ten grondslag liggen. Hetgeen in het advies over de armenzorg is opgenomen, acht de rechtbank een beperkt onderdeel van het geheel aan redenen die tot de aanwijzing hebben geleid. De rechtbank overweegt dat de onjuistheid met betrekking tot de herinnering van de armenzorg niet van zodanig zwaarwegend gewicht is dat de verweerder de adviezen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de diaconiewoningen, gelet op de overige redenen die worden genoemd in de adviezen van de WCE, niet in redelijkheid als gemeentelijk monument heeft kunnen aanwijzen, waarbij de rechtbank wijst op de beleidsvrijheid die verweerder hierbij toekomt.
7. Op grond van het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het complex voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2717.