ECLI:NL:RBDHA:2021:11065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/604031 / HA RK 20-544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster geboren uit een polygaam huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die de Nederlandse nationaliteit wilde laten vaststellen. Verzoekster, geboren in Marokko, heeft op 1 oktober 2019 erkenning gekregen van haar vader, die op dat moment Nederlander was. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft echter betwist dat verzoekster vanaf haar geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen, omdat zij geboren is uit een polygaam huwelijk. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), in overweging genomen en vastgesteld dat de erkenning door de vader rechtsgeldig was. Bovendien is er binnen een jaar na de erkenning een DNA-rapport overgelegd dat de biologische verwantschap tussen verzoekster en haar vader bevestigde. De rechtbank concludeerde dat verzoekster met ingang van 1 oktober 2019 het Nederlanderschap heeft verkregen, ondanks de complicaties van het polygame huwelijk van haar vader. De rechtbank heeft de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 304,-- aan griffierecht en € 563,- aan salaris advocaat. De beschikking is gegeven door rechter J.C. Sluymer, bijgestaan door griffier I.M. Talstra - Touwen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-544
Zaaknummer: C/09/604031
Datum beschikking: 5 oktober 2021

Beschikking op het op 9 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[X] ,

verzoekster,
wonende te Marokko,
advocaat mr. C.A. Lucardie te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”,
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 15 januari 2021 van de zijde van de IND;
  • de brief van 18 maart 2021 van de zijde van de IND;
  • de brief van 29 april 2021 van de zijde van de IND;
  • de brief van 3 juli 2021 van de zijde van verzoekster, houdende een aanvullend verzoek;
  • de conclusie van de officier van justitie van 15 juli 2021.
Zowel verzoekster als de IND en de officier van justitie hebben schriftelijk medegedeeld af te zien van een mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster met ingang van 13 maart 2020, een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
De IND heeft verzocht vast te stellen dat verzoekster het Nederlanderschap op 1 oktober 2019 heeft verkregen.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is op [geboortedatum 1] 2002 geboren te [geboorteplaats] , Marokko.
  • Op haar geboorteakte staat als vader vermeld [vader] , geboren op
  • De ouders van verzoekster zijn op [datum huwelijk] 1991 met elkaar gehuwd.
  • De vader is daarnaast sinds [datum huwelijk] 1983 gehuwd met [echtgenote 1] en sinds [datum huwelijk] 1967 met [echtgenote 2] .
  • Alle huwelijken van de vader duren nog voort.
  • De vader heeft op [datum] 1996 door naturalisatie het Nederlanderschap verkregen, blijkens het Koninklijk Besluit met nummer [nummer] .
  • De vader heeft verzoekster op 1 oktober 2019 ten overstaan van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage erkend.
  • Op 13 maart 2020 is er een deskundigenrapportage opgemaakt door Verilabs.

Beoordeling

Standpunten van partijen
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij Nederlandse is geworden omdat zij op 1 oktober 2019 is erkend door haar vader. Nadien is ook op 13 maart 2020 via een DNA-rapport aangetoond dat zij afstamt van de vader. Er is dus een familierechtelijke band ontstaan tussen de vader en verzoekster op grond waarvan zij meent het Nederlanderschap te hebben verkregen.
De IND stelt vast dat verzoekster is geboren uit een polygaam huwelijk van de vader met de moeder. Volgens de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942 volgt dat indien een in het buitenland ontstane familierechtelijke betrekking voortvloeit uit een huwelijk waaraan erkenning zou moeten worden onthouden wegens kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde in de zin van artikel 10:32 BW, ook de erkenning van de uit dat huwelijk ontstane familierechtelijke betrekking afstuit op de weigeringsgrond van de openbare orde als bedoeld in artikel 10:100 lid 1, onderdeel c, BW.
Verzoekster heeft daarom niet vanaf haar geboorte het Nederlanderschap verkregen via de vader. Volgens de IND heeft de erkenning door de vader van verzoekster, gelet op de uitspraak van de Raad van State van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:721 wel rechtsgevolg, zodat verzoekster alsnog op 1 oktober 2019 door deze erkenning het Nederlanderschap heeft verkregen.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het Nederlanderschap wordt verkregen op de limitatief in de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) genoemde gronden. Artikel 4 lid 4 RWN bepaalt dat de minderjarige vreemdeling, die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, door erkenning ook Nederlander wordt als de erkenner zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont.
Ten tijde van de erkenning van verzoekster was de vader Nederlander. De erkenning is rechtsgeldig verricht en binnen een jaar nadien is een geldig rapport van DNA overgelegd waaruit blijkt van de biologische verwantschap tussen de vader en verzoekster. In navolging van voormelde uitspraak van de Raad van State is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van het polygame huwelijk van de ouders van verzoeker niet afdoet aan de rechtsgeldigheid van de erkenning. Dit maakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 4 lid 4 RWN zodat verzoekster met ingang van 1 oktober 2019 het Nederlanderschap via de vader heeft verkregen.
Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding de IND als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten van verzoekster en zal het verzoek daartoe toewijzen als volgt.
De rechtbank ziet aanleiding aan te knopen bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven, zoals dat geldt vanaf 1 februari 2021. Het salaris van de advocaat wordt met inachtneming van het liquidatietarief tot op heden begroot op € 563,- (1 punt à tarief II voor het verzoekschrift).

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat verzoekster sinds 1 oktober 2019 de Nederlandse nationaliteit bezit;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van verzoekster begroot op € 304,-- aan griffierecht en € 563,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.