In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke op 29 oktober 2018 was afgewezen. Eiseres heeft op 21 november 2018 bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiseres op 1 september 2020 de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft vervolgens op 3 augustus 2021 beroep ingesteld, wat door de rechtbank als kennelijk gegrond is beoordeeld.
De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 374,-, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- moet door de staatssecretaris worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten.