ECLI:NL:RBDHA:2021:11058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), welke op 29 oktober 2018 was afgewezen. Eiseres heeft op 21 november 2018 bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiseres op 1 september 2020 de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft vervolgens op 3 augustus 2021 beroep ingesteld, wat door de rechtbank als kennelijk gegrond is beoordeeld.

De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 374,-, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- moet door de staatssecretaris worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12691

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft op 31 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijk gesteld. Daartegen kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Bij besluit van 29 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [referent],(referent) tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres afgewezen. Dit besluit is op dezelfde datum aan eiseres bekendgemaakt. Zij heeft op 21 november 2018 bezwaar gemaakt.
3. Verweerder diende op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het bezwaar te beslissen binnen negentien weken na het verstrijken van de termijn voor het maken van bezwaar. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 8 april 2019 diende te beslissen. Bij brief van 29 november 2018 heeft verweerder eiseres twee weken uitstel verleend voor het bekend maken van de gronden van bezwaar. Als gevolg hiervan is de beslistermijn even zolang opgeschort. . Daarnaast heeft verweerder meegedeeld dat op grond van artikel 7:10 van de Awb de beslistermijn met zes weken verlengd wordt. Bij brief van 5 december 2018 heeft verweerder eiseres nogmaals twee weken uitstel verleend en - terecht - meegedeeld dat de beslistermijn hiermee is opgeschort tot (uiterlijk) 17 juni 2019.
4. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken. Op 1 september 2020 heeft eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld. Vervolgens zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiseres op 3 augustus 2021 dit beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of indien naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
6. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 31 augustus 2021 op het standpunt gesteld dat zich bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb voordoen. Verweerder zegt als gevolg van de corona-maatregelen die het werkproces van de IND in ernstige mate beïnvloeden, geen datum aan te kunnen geven waarop het besluit op het bezwaarschrift zou kunnen worden genomen. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom een beslistermijn van zes weken op te leggen vanaf de bekendmaking van de uitspraak. Verweerder stelt dat gelet op de huidige omstandigheden deze termijn haalbaar is om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, zonder dat wordt ingeboet aan zorgvuldigheid.
7. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder geen aanleiding om een beslistermijn te bepalen zoals verweerder heeft gevraagd. Verweerder heeft in zijn verweerschrift namelijk niet geconcretiseerd op welke wijze de geldende coronamaatregelen de besluitvorming in de weg staan. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat sinds de datum van het verweerschrift meer dan een maand is verstreken. De rechtbank zal daarom overeenkomstig artikel 8:55, eerste lid, van de Awb bepalen dat verweerder binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar aan eiseres bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 374 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na bekendmaking van deze uitspraak een besluit aan eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374 (driehonderdvierenzeventig euro);
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 181 (honderdeenentachtig euro) aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.