ECLI:NL:RBDHA:2021:11050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
09/997102-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door feitelijk bestuurder van een kinderopvangbedrijf met onttrekking van klantenbestand en niet voldoen aan boekhoudplicht

Op 8 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk bestuurder van een B.V. betrokken was bij faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1962, was werkzaam bij een kinderopvangbedrijf dat failliet ging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan faillissementsfraude door het onttrekken van het klantenbestand en geld aan de gefailleerde B.V. De verdachte was op de hoogte van de schuldenlast en het aanstaande faillissement. Na de overdracht van de onderneming aan een andere vennootschap bleef hij als feitelijk leidinggevende betrokken bij de gefailleerde B.V. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden op, rekening houdend met de rol van de verdachte en de omvang van de benadeling van schuldeisers. Daarnaast werd een beroepsverbod van drie jaar opgelegd en werd het vonnis gepubliceerd bij de Kamer van Koophandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde ten laste gelegd feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit had gepleegd. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, na meerdere zittingen en een grondige beoordeling van de bewijsstukken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/997102-14
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
[adres]

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 september 2018, 17 juli 2019, 16 oktober 2019, 19 maart 2021 (alle regie) en 24 september 2021 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.A. Krikke, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Als bijkomende straffen heeft zij de niet-geanonimiseerde openbaarmaking van het vonnis op www.rechtspraak.nl gevorderd en een beroepsverbod om op te treden als bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon voor de maximale periode van vijf jaar.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen als bijlage I aan dit vonnis is gehecht.

Feit 3 - vrijspraak

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Feiten 1 en 2 - de bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1
De verdachte wordt onder 1 primair verweten dat hij als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon (te weten [bedrijf 1] ) ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat een faillissement niet kon worden voorkomen, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 juni 2012, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), enkele gedragingen heeft verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtspersoon.
Onder feit 1 subsidiair wordt de verdachte verweten dat [bedrijf 1] in de periode van 11 augustus 2011 tot en met 19 juni 2012 ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers de genoemde gedragingen, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), heeft verricht en dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot die gedragingen dan wel daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de rechtspersoon [bedrijf 1] op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard. Verder stelt de rechtbank vast dat de verdachte, zoals hij ook zelf heeft verklaard, in ieder geval tot 11 augustus 2011 feitelijk bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] is geweest. Op 11 augustus 2011 is de [medeverdachte 1] formeel middellijk bestuurder van [bedrijf 1] geworden, via [bedrijf 3] en de [stichting] . Ook kan worden vastgesteld dat na 11 augustus 2011 het klantenbestand van [bedrijf 1] is overgegaan naar [bedrijf 2] (die de kinderopvangactiviteiten van [bedrijf 1] heeft voortgezet), dat betalingen van ouders naar [bedrijf 2] zijn overgemaakt en dat er in 2011 jaarlonen zijn betaald aan de verdachte en aan [medeverdachte 2] van in totaal ruim € 330.000,-.
Over de strafrechtelijke betekenis van dit alles verschillen de lezingen.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tot de overdracht van het bestuurderschap van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] (via [bedrijf 3] en de [stichting] ) op 11 augustus 2011 de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] was. Na de overdracht was [medeverdachte 1] de feitelijk bestuurder, aldus de verdachte.
De rechtbank constateert dat uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, blijkt dat de verdachte ook na de overdracht van het formele bestuurderschap van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] de bankrekeningen van [bedrijf 1] beheerde middels volmachten van [medeverdachte 1] . Ook blijkt dat de verdachte in maart 2012 nog betrokken was bij [bedrijf 1] Hij mailde immers in maart 2012 met [medeverdachte 1] over een potentieel faillissement van [bedrijf 1] , in welke mailwisseling [medeverdachte 1] aan de verdachte schreef dat de verdachte (naar aanleiding van een concept-faillissementsaanvraag) maar moest laten weten wat hij wilde. [medeverdachte 1] heeft bij de FIOD ook verklaard dat de verdachte de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] is gebleven, en dat hij alleen was aangesteld om betalingsregelingen te treffen met schuldeisers. Verder blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het verhoor van de curator bij de rechter-commissaris van 29 juni 2020, dat de verdachte namens de failliete B.V. met de curator een vaststellingsovereenkomst met finale kwijting heeft gesloten voor een bedrag van €180,000,- en dit bedrag ook grotendeels aan de curator heeft voldaan. Dit is ver na de overdracht van het formele bestuurderschap van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] op 11 augustus 2011 geweest.
Uit al deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte ook na de overdracht van het formele bestuurderschap van [bedrijf 1] feitelijk bestuurder is gebleven.
Wetenschap van het aanstaande faillissement
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een faillissement van [bedrijf 1] ten tijde van de onder feit 1 verweten gedragingen niet onafwendbaar was.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte was ermee bekend dat er al sinds 5 maart 2009 een boekenonderzoek van de Belastingdienst gaande was naar [bedrijf 1] . De Belastingdienst heeft met de verdachte op 23 maart 2009 een inleidend gesprek gevoerd en in januari 2010 is de verdachte geïnformeerd dat veel essentiële stukken in de administratie van [bedrijf 1] ontbraken. Blijkens een rapport van 6 oktober 2011 van de Belastingdienst Haaglanden, stelde de Belastingdienst zich op het standpunt dat sprake is geweest van verzwegen omzet over de jaren 2003 – 2007 van in totaal 3,4 miljoen euro.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt voorts dat hij ten tijde van de overdracht van het bestuurderschap van [bedrijf 1] op de hoogte was van forse claims van het [pensioenfonds] en van de Belastingdienst, dat hij betrokken was in diverse geschillen met de Belastingdienst en dat hij vorderingen van de Belastingdienst en [pensioenfonds] onbetaald had gelaten.
Uiteindelijk bedroeg de totale schuldenlast van [bedrijf 1] ten tijde van de overdracht van het formele bestuurderschap aan [medeverdachte 1] ruim 2,57 miljoen euro.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] , ten tijde van de onder feit 1 ten laste gelegde gedragingen wist of moest weten dat een faillissement van [bedrijf 1] niet te voorkomen was.
Ter bedrieglijke korting van de rechten van de schuldeisers
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de overdracht van het klantenbestand van [bedrijf 1] en het laten betalen van geldbedragen door ouders op een rekening op naam van [bedrijf 2] gerechtvaardigd waren, omdat [bedrijf 1] voor een marktconforme prijs was overgenomen door [bedrijf 4] , moederonderneming van [bedrijf 2]
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting vast dat het klantenbestand van [bedrijf 1] is overgegaan naar een nieuwe B.V. ( [bedrijf 2] ). Echter, uit niets blijkt dat daar een passende geldelijke tegenprestatie tegenover heeft gestaan. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, dat voor de activa van [bedrijf 1] € 180.000,- is betaald, vindt geen steun in het dossier. Voorts maakten de klanten (ouders van kinderen) hun betalingen over op het rekeningnummer van [bedrijf 2] Daarmee is geld dat zou moeten toekomen aan (de boedel van) [bedrijf 1] , gestort op een rekening toebehorende aan een andere B.V. Door beide gedragingen werden schuldeisers in hun rechten verkort. Het actief van [bedrijf 1] is immers lager geworden door deze gedragingen.
Ten slotte heeft de verdachte in 2011 jaarlonen doen uitkeren aan hemzelf en de [medeverdachte 2] van in totaal ruim € 330.000,-. De verdachte heeft verklaard dat dit weliswaar vanaf de rekening van [bedrijf 1] is overgemaakt aan hem en [medeverdachte 2] , maar het geld kwam grotendeels uit andere B.V.’s.
Uit de processtukken blijkt dat het in 2011 uitgekeerde jaarloon ruim twee keer hoger is dan het jaarloon dat de verdachte en [medeverdachte 2] in de voorgaande jaren gemiddeld ontvingen en uit niets blijkt dat deze loonstijging viel te rechtvaardigen, zeker nu de omzet van [bedrijf 1] na 2009 juist terugliep. Ook blijkt niet uit het dossier dat de door [bedrijf 1] uitgekeerde jaarlonen van 2011 in feite door andere rechtspersonen werden ‘gedragen’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook deze gedraging ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers is geweest.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de verdachte feitelijk bestuurder is geweest van de rechtspersoon [bedrijf 1] ten tijde van de drie concrete ten laste gelegde gedragingen, dat hij wist of zich bewust moest zijn geweest van een aanstaand faillissement van [bedrijf 1] en dat door de bewuste gedragingen de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1] op bedrieglijke wijze zijn verkort. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onderdeel ‘medeplegen’, omdat niet blijkt dat met betrekking tot de bewezenverklaarde gedragingen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen.
Ten aanzien van feit 2
Vaststelling van de feiten
Zoals eerder overwogen is de rechtspersoon [bedrijf 1] op 19 juni 2012 in staat van faillissement verklaard.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vragen of niet is voldaan aan de administratieplicht ten aanzien van [bedrijf 1] zoals ten laste is gelegd, en als dat niet het geval is, welke rol de verdachte daarin heeft gehad en of dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van de B.V. is geweest.
De rol van de verdachte
De rechtbank is, op grond van de redenen die zijn genoemd bij feit 1 (onder het kopje ‘de rol van de verdachte’), van oordeel dat de verdachte feitelijk bestuurder is geweest van [bedrijf 1] in de gehele onder feit 2 ten laste gelegde periode. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van de verdediging, dat de verdachte na de overdracht van het formele bestuurderschap van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] niet meer de feitelijk bestuurder was.
Het niet voldoen aan de administratieplicht
Uit de aangifte van de curator blijkt dat hij de verdachte en de [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode meerdere malen verzocht heeft om de volledige administratie te overhandigen. Als feitelijk bestuurder van de rechtspersoon die in staat van faillissement was verklaard, rustte op de verdachte de verplichting om een administratie te voeren en te bewaren en om ongeschonden boeken, bescheiden en andere gegevensdragers tevoorschijn te brengen. Uit de aangifte van de curator en het verhoor bij de rechter-commissaris van de curator blijkt dat na gijzeling van de verdachte enige administratie door hem is aangeleverd, maar dat die onvolledig was. Van de jaren 2010 tot en met 2012 is aan de curator geen administratie overgedragen. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat niet is voldaan aan de wettelijke administratieplicht.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
Voor een bewezenverklaring van feit 2 is naar het oordeel van de rechtbank vereist dat de verdachte ten tijde van het niet voldoen aan de administratieplicht opzet moet hebben gehad op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers.
Op grond van hetgeen bij feit 1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in ieder geval vanaf begin 2011 wist dat een faillissement van de B.V. niet voorkomen kon worden. Hij was immers al sinds 2009 in gesprek met de Belastingdienst over een volgens de Belastingdienst verzwegen omzet van 3,4 miljoen euro over de jaren 2003 - 2007. Ook in de jaren daarna is de verdachte betrokken geraakt in diverse geschillen met de Belastingdienst en heeft hij vorderingen van de Belastingdienst en [pensioenfonds] onbetaald gelaten. Onder die omstandigheden kan worden aangenomen dat de verdachte met het niet voldoen aan de administratieplicht opzet had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Bij gebrek aan administratie was de curator immers niet in staat om de vorderingen van schuldeisers van [bedrijf 1] in kaart te brengen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met het moment van aanhouding op 12 november 2014, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [bedrijf 1] , als feitelijk bestuurder van die rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de administratieplicht die op hem rustte, door niet de volledige administratie te voeren, te bewaren en uit te leveren aan de curator.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde ‘medeplegen’, nu uit de processtukken niet blijkt van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, met de [medeverdachte 1] . Zij leverden weliswaar beiden een bijdrage aan dezelfde – door de curator als faillissementsfraude bestempelde - constructie, maar zij hebben met betrekking tot het aan de verdachte onder feit 2 tenlastegelegde – zo volgt uit het onderzoek - ieder voor zich en afzonderlijk gehandeld.

De bewezenverklaring

Door de inhoud van de bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het bij onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 juni 2012 in Nederland,
als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1] , welke rechtspersoon op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard,
telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtspersoon,
goederen aan de boedel van die rechtspersoon, [bedrijf 1] heeft onttrokken en goederen om niet heeft vervreemd,
immers heeft verdachte op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, toen aldaar - zakelijk weergegeven:
- het klantenbestand van [bedrijf 1] laten overgaan naar de nieuwe B.V.
[bedrijf 2]en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en;
- aan de rechtspersoon [bedrijf 1] verschuldigde en/of toekomende geldbedragen door ouders laten storten op een rekening van
[bedrijf 2]te weten het rekeningnummer [rekeningnummer] , en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en;
- aan jaarloon grote geldbedragen van [bedrijf 1] aan hem, verdachte en [medeverdachte 2] overgemaakt en/of laten overmaken en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld;
2.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 november 2014 in Nederland,
als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon op 19 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5 eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers heeft verdachte toen aldaar - zakelijk weergegeven - niet de gehele administratie van [bedrijf 1] bewaard en desgevraagd uitgeleverd/overlegd aan de benoemde curator in het faillissement
.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende vormen van faillissementsfraude. Als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] heeft hij in het zicht van het faillissement daarvan het klantenbestand aan deze rechtspersoon onttrokken, deze rechtspersoon haar toekomende ouderbijdragen onthouden en zichzelf en zijn echtgenote meer dan verdubbelde salarissen uitbetaald. Hiermee heeft hij de schuldeisers, waaronder de Belastingdienst, in het faillissement benadeeld. Ook heeft hij nagelaten om de administratie van deze onderneming volledig bij te houden en te leveren aan de curator na het faillissement, waardoor de curator is belemmerd in de uitoefening van de hem opgedragen taken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor dergelijke feiten, maar niet recentelijk - in de afgelopen vijf jaar.
Gezien de aard en omvang van de fraude en daarmee de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft jarenlang doelbewust gehandeld en door zijn handelen schuldeisers benadeeld. Dit levert, naast schade voor de schuldeisers, een ernstige schending van het vertrouwen in het bedrijfsleven op. De rechtbank rekent het de verdachte tevens aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het gegeven dat het gaat om delicten die langer geleden (in de periode van 2011 tot en met 2014) zijn begaan en sprake is van schending van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Gezien al het hiervoor overwogene, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een korting toepassen van vier maanden. Aan verdachte zal dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden worden opgelegd, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Bijkomende straffen
Gelet op het hiervoor overwogene vindt de rechtbank het aangewezen de verdachte, die in de uitoefening van zijn beroep delicten heeft gepleegd die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen in het bedrijfsleven ernstig beschamen, als bestuurder van een rechtspersoon te weren. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op dit punt de eis van de officier van justitie te volgen, zij het voor kortere duur in verband met het tijdverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en de datum waarop dit vonnis wordt gewezen. Ook beperkt de rechtbank de ontzetting tot het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder, nu de verdachte in dat beroep de misdrijven heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte voor de duur van drie jaren ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon.
De rechtbank zal tevens de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. De openbaarmaking van dit vonnis dient te geschieden door middel van toezending van dit vonnis aan de Kamer van Koophandel. Door registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel wordt beoogd voornoemde ontzetting van de verdachte van het recht om bestuurder van een rechtspersoon te zijn daadwerkelijk te effectueren. Aangezien met toezending van dit vonnis naar de Kamer van Koophandel geen of verwaarloosbare kosten gemoeid zijn, schat de rechtbank de kosten van openbaarmaking op nihil.

De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering ingediend van € 8.948,86, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij heeft toegelicht dat hij als ex-werknemer van [bedrijf 1] een loonvordering heeft ter hoogte van dit bedrag. Deze loonvordering is als gevolg van de faillissementsfraude onbetaald gebleven, aldus de benadeelde partij.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, hoewel de vordering door de curator is erkend in het faillissement, een inhoudelijke beoordeling hiervan een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
Ten eerste is het de vraag of de vordering op [bedrijf 1] toewijsbaar zou zijn geweest. De civiele procedure die de benadeelde partij heeft gevoerd over de loonvordering, heeft immers niet geresulteerd in een toewijzend vonnis. Ten tweede is de vraag of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de in deze strafzaak bewezenverklaarde feiten en de schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden. Het gaat om ingewikkelde vragen die niet eenvoudig in een strafrechtelijke procedure beantwoord kunnen worden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

Het beslag

De beslaglijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie in beslag genomen ordners verbeurd moeten worden verklaard, omdat de strafbare feiten daarmee gepleegd zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen documenten terug moeten worden gegeven aan de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de drie in beslag genomen ordners, omdat het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 28, 57, 63 343 en 349 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel hebben onttrokken en enig goed om niet hebben vervreemd, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 (TWINTIG) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzet de verdachte van zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren;
gelast de openbaarmaking van dit vonnis door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting en schat de kosten daarvan op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de teruggave van de 3 ordners aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. J.A.W. van ‘t Westeinde, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2021.
Bijlage I
1.
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2011 tot en met 19 juni 2012 in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam,
althans in Nederland,
als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012
in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en)
en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van
die rechtspersoon,
(telkens) lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord
en/of een
of meer goed(eren) aan de boedel van die rechtspersoon, [bedrijf 1]
heeft onttrokken en/of een of meer goed(eren) hetzij om niet, hetzij
klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd
en/of een of meer
schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n),
ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij/zij
wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, toen aldaar -
zakelijk weergegeven - (telkens):
- het klantenbestand van [bedrijf 1] (geruisloos) laten overgaan naar de
nieuwe B.V. [bedrijf 2] en/of [bedrijf 5]
en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of
gehouden en/of;
- aan de rechtspersoon [bedrijf 1] verschuldigde en/of toekomende
geldbedrag(en) van/door ouders laten storten op een rekening van [bedrijf 2]
, te weten het/de rekeningnummer(s) [rekeningnummer] ,
althans naar (een) andere niet aan [bedrijf 1] toebehorende en/of op
naam gestelde bankrekening(en) en aldus buiten het bereik en beheer van de
curator gesteld en/of gehouden en/of;
- ( een) geldbedrag(en) van 133.025 euro en/of 197.310 euro aan (jaar)loon over
2011 voor verdachte en/of [medeverdachte 2] , althans (een) gro(o)te geldbedrag(en)
van [bedrijf 1] aan hem, verdachte en/of [medeverdachte 2]
overgemaakt en/of laten overmaken en aldus buiten het bereik en beheer van de
curator gesteld en/of gehouden
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] (verder te noemen 'de B.V.'), op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 11 augustus 2011 tot en met 19 juni 2012 in de
gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in Nederland,
terwijl de B.V. bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012 in
staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en)
en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van
die B.V.,
(telkens) lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of een
of meer goed(eren) aan de boedel van de B.V. heeft onttrokken en/of een of
meer goed(eren) hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft
vervreemd en/of een of meer schuldeiser(s) op enige wijze heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben de B.V. en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n), ter
gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop zij wist(en) dat
het faillissement niet kon worden voorkomen, toen aldaar - zakelijk
weergegeven - (telkens):
- het klantenbestand van de B.V. (geruisloos) laten overgaan naar de nieuwe
B.V. [bedrijf 2] en/of [bedrijf 5] en
aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of gehouden en/of;
- aan de B.V. verschuldigde en/of toekomende geldbedrag(en) van/door ouders
laten storten op een rekening van [bedrijf 2] , te weten het/de
rekeningnummer(s) [rekeningnummer] , althans naar (een) andere niet
aan de B.V. toebehorende en/of op naam gestelde bankrekening(en) en aldus
buiten het bereik en beheer van de curator gesteld en/of gehouden en/of;
- ( een) geldbedrag(en) van 133.025 en/of 197.310 aan (jaar)loon over 2011 voor
verdachte en/of [medeverdachte 2] , althans (een) gro(o)te geldbedrag(en) van de
B.V. [bedrijf 1] aan hem, verdachte en/of [medeverdachte 2] overgemaakt en/of
laten overmaken en aldus buiten het bereik en beheer van de curator gesteld
en/of gehouden,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare
feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en)
2. ( tevens [medeverdachte 1] )
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011
tot 12 november 2014 , in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in
Nederland,
als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon te weten [bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012
in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en)
en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
voornoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem, die rechtspersoon,
rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5
eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang
met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het
bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (een of meer) van haar
medeverdachte(n), toen aldaar - zakelijk weergegeven niet de (gehele)
administratie van [bedrijf 1] bewaard en/of (desgevraagd)
uitgeleverd/overlegd aan de (benoemde) curator in het faillissement
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de rechtspersoon [bedrijf 1] op een of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot 12 november 2014, in de
gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam, althans in Nederland,
terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni
2012 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en)
en/of rechtspers(o)on(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
voornoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem, die rechtspersoon,
rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,
artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5
eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang
met artikel 10, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het
bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben zij, [bedrijf 1] en/of (een of meer) van haar
medeverdachte(n), toen aldaar - zakelijk weergegeven - niet de (gehele)
administratie van [bedrijf 1] bewaard en/of (desgevraagd)
uitgeleverd/overlegd aan de (benoemde) curator in het faillissement,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat strafbare
feit(en) en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en)
3.
Hij op of omstreeks 24 juli 2012, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam,
althans in Nederland,(telkens) een (schriftelijke) verklaring, te weten:
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs
van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers
heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de
waarheid - zakelijk weergegeven - :
- die ten name van (resp) [naam 1] en/of [naam 2]
getekende verklaring(en) (telkens) ondertekend met een handtekening die
(telkens) moest doorgaan voor de handtekening van (resp) [naam 1]
en/of [naam 2] , terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake
was van de handtekening van die perso(o)n(en),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 24 juli 2012, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam,
althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van
hierna te noemen valse of vervalste verklaring(en), te weten:
- een verklaring op naam van [naam 1] d.d. 24 juli 2012
(D-211, p. 1996, 1997) en/of;
- een verklaring op naam van [naam 2] d.d. 24 juli 2012 (D-236, p.
2125, 2126)
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die dat bestemd was om tot bewijs
van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken en/of gebruik doen maken (telkens) hierin dat
bovengenoemd(e) geschrift(en) werden aangeboden bij [naam 3]
en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin
dat:
- die ten name van (resp) [naam 1] en/of [naam 2]
getekende verklaring(en) (telkens) ondertekend met een handtekening die
(telkens) moest doorgaan voor de handtekening van (resp) [naam 1]
en/of [naam 2] , terwijl in werkelijkheid (telkens) geen sprake
was van de handtekening van die perso(o)n(en).