ECLI:NL:RBDHA:2021:1102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
09/852080-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing volwassenenstrafrecht bij ernstige woninginbraak met gijzeling, afpersing en diefstal

Op 15 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij ernstige strafbare feiten, waaronder woninginbraak, afpersing en diefstal. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de vordering van de officier van justitie om het jeugdstrafrecht toe te passen, de feiten zo ernstig waren dat toepassing van het volwassenenstrafrecht gerechtvaardigd was. De verdachte werd beschuldigd van het onder bedreiging afhandig maken van een bankpas en pincode van een slachtoffer, en het vervolgens pinnen van geld van diens rekening. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een woningoverval waarbij slachtoffers met geweld werden bedreigd en gedwongen tot afgifte van waardevolle goederen. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de rol van de verdachte in de gepleegde delicten zwaar mee. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en was op het moment van de feiten achttien jaar oud. De rechtbank besloot dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor het jeugdstrafrecht, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat pedagogische beïnvloeding effectief zou zijn. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de feiten schade hadden geleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/852080-20 en 09/857383-20 (t.t.z. gev.)
Datum uitspraak 15 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres 1]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
RJJI De Hartelborgt te Spijkenisse,
advocaat: mr. A.B.M. Nohl te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zittingen van 15 september 2020 (pro forma), 26 november 2020 (pro forma) en 1 februari 2021 (inhoudelijk).
De officier van justitie in deze zaak is mr. D. Kortekaas. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat hij:
09/852080-20in de periode van 29 december 2019 tot en met 6 januari 2020 te Oisterwijk en/of Delft samen met een ander, onder geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen haar bankpas, pincode, inloggegevens van haar [naam bank] account af te geven (
feit 1) en vervolgens op 7 januari 2020 te Delft te pinnen met de pinpas van die [slachtoffer 1] voor in totaal een bedrag van 492,57 euro (
feit 2).
09/857383-20Tevens is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij op 8 december 2019 in Delft ’s-nachts samen met anderen, onder geweld of bedreiging met geweld, verschillende goederen en geld heeft weggenomen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (
feit 1) en hen daarnaast gedwongen heeft tot afgifte van ontgrendelpatronen en codes van telefoons en bankrekeningen, ook onder geweld of bedreiging met geweld (
feit 2), en [slachtoffer 3] van haar vrijheid heeft beroofd met het doel om [slachtoffer 2] te laten meewerken (
feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd hetgeen onder beide dagvaardingen ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Met betrekking tot dagvaarding 09/852080-20.
Het slachtoffer is benaderd door een Snapchataccount met de naam “ [naam account] ”. Zij wordt door de persoon die zich hiervoor uitgeeft, bedreigd en moet naar hem toekomen op station Oisterwijk. Hier overhandigt zij haar telefoon, bankpas en pincode aan een donkere jongen. Een dag later worden haar bank- en spaarrekening leeggehaald. De telefoon van de verdachte straalt op de dag en het moment van de afpersing de zendmast nabij station Oisterwijk aan en ook het Snapchataccount is aan de verdachte te linken. [medeverdachte 1] is degene die op 7 januari 2020 pint met de pinpas van het slachtoffer. Hij verklaart voor iemand anders te pinnen. Er is veelvuldig contact tussen [medeverdachte 1] en de verdachte ten tijde van het pinnen. Hoewel de verdachte niet zelf gepind heeft is hij schuldig als medepleger, nu de afpersing er louter op gericht was om geld van de rekening van het slachtoffer te halen. Er is geen sprake van een vormverzuim bij de fotoherkenning door het slachtoffer maar deze fotoherkenning is niet als bewijs aangevoerd.
Met betrekking tot dagvaarding 09/857383-20.
Er is geen reden om te twijfelen aan het verhaal van de aangevers. Camerabeelden en bankafschriften bevestigen hun verhaal. Een getuige ziet twee mannen uit de poort komen rond het tijdstip dat de overvallers de woning hebben verlaten. Deze mannen praten met iemand in een zilverkleurige Volkswagen. Eén van de mannen laat zijn fiets achter op het talud. De locatie en het tijdstip komen overeen met het vertrek van de overvallers uit de woning en de gestolen auto van aangever is een zilverkleurige Volkswagen. Deze Volkswagen wordt aangetroffen en op camerabeelden is te zien dat een persoon uitstapt met een verlichte telefoon in zijn hand. Telefoongegevens en de locatie van de gestolen telefoon hebben geleid tot aanhouding van de [medeverdachte 3] . Deze medeverdachte heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd en hierbij de namen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] genoemd als zijnde de overvallers. Deze verklaring wordt op meerdere punten ondersteund en is voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Behalve de belastende verklaring van [medeverdachte 3] over de verdachte en het eerdere telefoongesprek waarin hij ook over de verdachte verklaart, is bovendien na het uitlezen van de telefoon van de verdachte gebleken dat hij de pincode van aangeefster op 8 december 2019 om 07:05:50 uur heeft opgenomen in een notitie in die telefoon. In de historische telefoongegevens is te zien dat de telefoonnummers van de verdachten onderling contact hadden tijdens en na de overval. Uit zendmastgegevens is af te leiden dat de verdachte tijdens het parkeren van de gestolen auto in de buurt was van die plek en uit historische telefoongegevens dat hij toen contact had met [medeverdachte 3] die dat heeft bevestigd en heeft gezegd hem daar in de buurt te hebben opgehaald.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot dagvaarding 09/852080-20.
Niet bekend is dat het ging om het Snapchataccount van de verdachte. Daarnaast is het signalement gegeven door het slachtoffer onvoldoende specifiek en onderscheidend en dat zij meent de verdachte te herkennen op een foto maakt dit niet anders, aangezien er sprake was van een eenpersoonsconfrontatie. Deze herkenning dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is van een vormverzuim. Ook is niet bekend dat de telefoon waar sprake van is, van de verdachte was, en mocht dit wel zo zijn, dat de verdachte bij zijn telefoon was toen deze in Oisterwijk was. De verdachte is bovendien niet de persoon die heeft gepind met de gestolen pinpas.
Met betrekking tot dagvaarding 09/857383-20.
Niet is vast komen te staan dat het [telefoonnummer] in gebruik is bij de verdachte. En mocht dit wel de telefoon van verdachte zijn, dan geeft de verdachte aan dat hij zijn telefoon regelmatig uitleende. Dat er een pincode is aangetroffen in de telefoon wil niet zeggen dat de verdachte deze heeft ingevoerd. De verklaring afgelegd door [medeverdachte 3] is leugenachtig en hij probeert kennelijk de schuld in de schoenen van de verdachte te schuiven. [medeverdachte 3] voelde zich bij de politie onder druk gezet, zo blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris, en heeft toen kennelijk in paniek deze verklaring afgelegd.
3.3
De beoordeling van de tenlasteleggingen
Telefoonnummer
Allereerst acht de rechtbank het van belang om vast te stellen of de verdachte de gebruiker is geweest van [telefoonnummer] . De politie heeft onderzoek naar de gebruiker van dit nummer gedaan. In het onderzoek naar de telefonische verkeersgegevens van telefoonnummers van de andere verdachten komt naar voren dat het [telefoonnummer]
zeer regelmatig contact heeft met de telefoonnummers toebehorende aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Uit nader onderzoek blijkt vervolgens dat het [telefoonnummer] contact heeft gehad met de [naam bank] en het nummer daar is gekoppeld aan de verdachte. Het telefoonnummer straalt bovendien ’s nachts de zendmast aan in welk gebied het huis is gelegen waar de verdachte woont. [1] Het telefoonnummer blijkt te horen bij een Apple Iphone 8 plus, eenzelfde soort telefoon als is aangetroffen bij de verdachte thuis en die volgens zijn moeder aan hem toebehoorde. [2]
De rechtbank concludeert aan de hand van het bovenstaande dat het [telefoonnummer]
ten tijde van de tenlastegelegde feiten door de verdachte werd gebruikt. Ze zal de bevindingen met betrekking tot dit telefoonnummer dan ook koppelen aan de verdachte.
De verklaring van de verdachte dat hij regelmatig zijn telefoon uitleent, maar niet meer weet aan wie, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zeker gezien de langere periodes waarop de historische verkeersgegevens in het onderzoek zien en waarin de telefoon dan telkens door de verdachte zou moeten zijn uitgeleend.
09/852080-20
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als uitgangspunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de periode van 29 december 2019 tot en met 6 januari 2020 zijn er berichten via Snapchat – vanuit het account [naam account] – gestuurd naar [slachtoffer 1] waarin onder bedreiging van haar en haar ouders is gezegd dat zij haar bankpas, pincode en inloggegevens van haar bankaccount moest overdragen. Deze berichten hebben ertoe geleid dat [slachtoffer 1] op 6 januari 2020, op aangeven van de degene die deze berichten stuurde, naar station Oisterwijk is gekomen om de verzochte goederen en gegevens af te geven. Dit heeft plaatsgevonden omstreeks 18:00 uur. Vervolgens wordt op 7 januari 2020 op meerdere plekken in Delft gepind met de van [slachtoffer 1] afkomstige pinpas voor een totaal bedrag van € 495,00. [3] [medeverdachte 1] heeft verklaard deze pintransacties (voor een ander) te hebben gedaan. [4]
Gekeken moet worden of de verdachte een rol heeft gehad in bovenstaande.
De rechtbank stelt vast dat de telefoonbeweging van de telefoon van de verdachte overeen komt met een reis van Delft naar Oisterwijk en terug. [5] Deze gegevens plaatsen hem ook in de buurt van station Oisterwijk ten tijde van de afpersing. [6] De verklaring dat de verdachte zijn telefoon zou uitlenen aan iemand die met zijn telefoon naar Oisterwijk en terug zou reizen acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, reeds omdat de verdachte geen naam kan noemen wie dit dan zou zijn geweest. Daarnaast past de verdachte in het door de aangeefster gegeven signalement [7] en is uit de onder de bij de verdachte in beslag genomen telefoon, gebleken dat gebruik werd gemaakt van het Snapchataccount [naam account] . [8]
De rechtbank acht gezien het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde afpersing heeft gepleegd.
Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de tenlastegelegde diefstal. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. Dat de verdachte niet zelf met de pas heeft gepind doet dan ook niet aan af aan het medeplegen van de diefstal. Het doel van de door de verdachte gepleegde afpersing is geweest het geld van de rekening van het slachtoffer te halen. Dat hij ook bij het daadwerkelijke pinnen betrokken is als mededader, wordt tevens bevestigd door het veelvuldige telefooncontact van de verdachte met de [medeverdachte 1] ten tijde van de pintransacties. [9] Gelet op diens rol, zowel in de voorbereiding en de uitvoering van de diefstal, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.
09/857383-20
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als uitgangspunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de vroege ochtend van 8 december 2019 in Delft zijn drie overvallers het huis van [slachtoffer 2] binnen gekomen. [slachtoffer 2] en zijn partner, [slachtoffer 3] , lagen op dat moment in bed op de benedenverdieping van de woning. Eén van de overvallers hield een klauwhamer vast en er is gedreigd met geweld. De slachtoffers moesten in hun bed blijven liggen. Tegen hen werd gezegd ‘dit is een overval, trek de dekens over je hoofd’, ‘je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt’, ‘doe de deken weer over je hoofd of ik schiet’. Terwijl de slachtoffers met hun hoofd onder de dekens lagen zijn de overvallers door het huis gegaan waarbij zij waardevolle spullen hebben meegenomen. [10] Daarnaast hebben de overvallers de slachtoffers gedwongen goederen, inloggegevens, ontgrendelpatronen en een pincode af te geven. De pinpas van [slachtoffer 3] is meegenomen en met deze pas en de door haar afgegeven pincode is totaal € 1000,00 gepind. Tot slot is [slachtoffer 3] gegijzeld in het huis van [slachtoffer 2] . Het doel hiervan is geweest dat, door te dreigen ‘als jij wegloopt, vermoorden wij je vriendin’ en ‘je moet meewerken anders vermoorden wij je vriendin’, [slachtoffer 2] mee is gegaan met een van de overvallers om te gaan pinnen. De overvallers zijn weggegaan met de mededeling dat de slachtoffers onder de dekens moesten blijven, dat er iemand achter zou blijven en dat zij geen alarm mochten slaan. De overvallers hebben hierna, met de sleutels uit het huis, de auto van [slachtoffer 2] weggenomen. [11]
De vraag die voorligt bij de rechtbank is of de verdachte één van deze overvallers is geweest.
De rechtbank ziet het volgende in het dossier.
De verklaring van [medeverdachte 3]
heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd waarbij hij drie namen noemt als zijnde de daders van de woningoverval: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Gekeken dient te worden of deze verklaring betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebezigd.
De persoon van [medeverdachte 3]
is zelf als medeverdachte in het vizier van de politie gekomen naar aanleiding van een anonieme tip bij het Team Criminele Inlichtingen, waarbij hij samen met [verdachte] en een andere onbekende jongen wordt genoemd als mededader van de woningoverval. Met het noemen van drie namen, bij een overval die door drie daders is gepleegd, pleit hij zichzelf (in ieder geval in grote mate) vrij. De rechtbank neemt verder in ogenschouw dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] reeds langere tijd bevriend zijn en dat uit het dossier niet blijkt dat er een reden is dat [medeverdachte 3] belastend over hen zou verklaren. Bovendien heeft [medeverdachte 3] de rol van de verdachte bij de overval ook niet groot of groter gemaakt.
Wijze van totstandkoming verklaring
De rechtbank ziet in het dossier geen enkele aanwijzing dat de verklaring van [medeverdachte 3] op een onjuiste manier tot stand is gekomen. [medeverdachte 3] heeft voorafgaand aan zijn verhoor gesproken met een raadsman en er is een raadsman aanwezig geweest bij het verhoor. [medeverdachte 3] heeft voorafgaand aan het verhoor de cautie gekregen. De rechtbank ziet niet dat woorden in de mond van [medeverdachte 3] zijn gelegd. Tot slot heeft [medeverdachte 3] zijn verklaring ondertekend.
Het enkele feit dat [medeverdachte 3] , zoals hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard, de manier van ondervragen van de politie als onprettig heeft ervaren, maakt niet dat de politie-verklaring van [medeverdachte 3] daarmee onbetrouwbaar zou zijn. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de aard van een politieverhoor, waarbij iemand als verdachte wordt verhoord,
van een andere aard en daardoor ook beleving zal zijn dan een verhoor bij de rechter-commissaris als getuige.
Het hiervoor overwogene en gelet op feit dat de verklaring in grote mate steun vindt in overig bewijs, zoals hierna wordt weergegeven, maakt dat de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 3] als bewijsmiddel zal bezigen.
De omstandigheid dat [medeverdachte 3] belastend heeft verklaard om daarbij zijn eigen rol en betrokkenheid zo klein mogelijk te maken, dan wel terug te brengen tot nihil, maakt dat de rechtbank deze verklaring wel met behoedzaamheid heeft bezien.
De inhoud van de verklaring [12]
[medeverdachte 3] verklaart dat de overval is gepleegd door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de woning waren toen [verdachte] aan het rijden was, wat de buit was en hoe deze is verdeeld en dat hij [verdachte] in de avond na de woningoverval heeft opgehaald bij een tramhalte bij de [straatnaam] en zij daarna bij hem thuis hebben gezeten. Ook vertelt hij dat de slachtoffers met een klauwhamer zijn bedreigd en dat deze op de [locatie] in het water is gegooid. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] € 400 zou hebben gekregen en [medeverdachte 2] geen geld aan de overval zou hebben overgehouden.
Voorafgaand aan zijn aanhouding heeft de politie een telefoongesprek [13] afgeluisterd waarbij [medeverdachte 3] uitspraken doet die overeenkomen met zijn latere verklaring bij de politie. In dit tapgesprek heeft hij het over een overval die iemand met twee anderen heeft gepleegd. Eén van deze mannen noemt hij bij de naam [verdachte] , die op dat moment vast zit. [medeverdachte 3] verklaart ook over de buit en de verdeling, waarbij opvalt dat hij zegt dat ‘hij de ene vier barkie heeft gegeven en de andere gewoon niets heeft gegeven’. Zijn gesprekspartner zegt daarop ‘ohh [verdachte] heeft gewoon zelf de rest gehouden’. In het gesprek wordt verder gesproken over [verdachte] , over de hamer en dat deze op de [locatie] is weggegooid.
De inhoud van de verklaring van [medeverdachte 3] en het tapgesprek stroken ook met de feiten en omstandigheden die – onweersproken – blijken uit de aangiftes [14] . Onder andere dat de daders een hamer bij zich hadden, dat geld en spullen buit zijn gemaakt, de rolverdeling tussen de daders en dat een auto is weggenomen.
Ook het overige bewijs ten aanzien van de medeverdachten strookt met de verklaring van [medeverdachte 3] dat zij erbij zijn betrokken.
Zo is het DNA van de door [medeverdachte 3] als mededader genoemde [medeverdachte 1] aangetroffen op een bankpas in de woning van slachtoffer [slachtoffer 2] [15] . Het DNA van de door [medeverdachte 3] als andere mededader genoemde [medeverdachte 2] is aangetroffen op een fiets [16] die om 06.40u is achtergelaten door een jongen die uit de poort naast de [adres 2] komt gefietst, hetgeen door een getuige is gezien [17] .
Ten aanzien van de verdachte zijn er voorts nog de volgende bewijsmiddelen.
De verdachte past in het door de aangevers gegevens signalement waarbij slachtoffer [slachtoffer 2] spreekt over man met een zwarte huidskleur en slachtoffer [slachtoffer 3] over een persoon met een zeer donkere huidskleur als zij de persoon beschrijven die de klauwhamer beet had en grotendeels het woord voerde. [18]
Zeer kort na de woningoverval is in de telefoon van de verdachte bovendien een notitie gemaakt met daarin de pincode van slachtoffer [slachtoffer 3] . [19] De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat iemand anders dan de verdachte deze pincode in zijn telefoon heeft gezet.
De gestolen auto is teruggevonden op de [straatnaam] te Delft. [20] Op camerabeelden is te zien dat dit op 8 december 2019 rond 22:22 uur was en dat de bestuurder wegliep met een verlichte telefoon. [21] De zendmast die wordt aangestraald vanaf de [straatnaam] te Delft heeft tussen 22:21 en 22:24 drie gesprekken opgepakt van het telefoonnummer dat bekend is als het nummer van [verdachte] . Daarbij heeft de telefoon van [verdachte] ten tijde van het parkeren van de auto contact gehad met de telefoon van [medeverdachte 3] . [22] [medeverdachte 3] heeft daarover verklaard dat hij [verdachte] die avond desgevraagd bij een tramhalte heeft opgepikt. [23] Ten slotte is op het tijdstip waarop de gestolen auto is achtergelaten op de [straatnaam] in Delft, de zendmast aldaar door de telefoon van de verdachte aangestraald. [24]
Gelet op dit alles acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de woningoverval op 8 december 2019, zoals hem ten laste is gelegd onder feit 1, 2 en 3 heeft gepleegd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
(09/852080-20)
1.
hij in de periode 29 december 2019 tot en met 6 januari 2020 te Oisterwijk en Delft, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een bankpas en bijbehorende pincode en
- gegevens van het account van die [slachtoffer 1] bij de [naam bank] ,
welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( via Snapchat) meerdere berichten sturen naar die [slachtoffer 1] inhoudende dat zij haar bankpas moest geven, anders zou haar en haar ouders iets aangedaan worden en dat die [slachtoffer 1] naar het station in Oisterwijk moest komen anders zou zij opgezocht worden en zou haar ouders iets aangedaan worden, en
- tegen die [slachtoffer 1] zeggen dat zij haar QR code (van de [naam bank] app) moest geven en haar [naam bank] app moest openen en het pakken van de telefoon van die [slachtoffer 1] terwijl de [naam bank] app nog open stond en de QR-code van die [slachtoffer 1] te scannen en tegen die [slachtoffer 1] zeggen dat zij haar bankpas en pincode moest geven.
2.
hij op 7 januari 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geldbedragen, in totaal 492,57 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , zulks na zich die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming meerdere malen, gebruik te maken van de pinpas/bankpas en bijbehorende pincode van die [slachtoffer 1] .
(09/857383-20)
1.
hij op 08 december 2019 te Delft gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (Volkswagen Golf, [kenteken] ) en diverse elektronische goederen en meerdere horloges en diverse pasjes en een
portemonnee en 1265 euro en twee mobiele telefoons,
toebehorendeaan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- met een klauwhamer de woning van die [slachtoffer 2] binnen te gaan en
- te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en "Je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt".
2.
hij op 08 december 2019 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee
n ontgrendelpatronen van telefoons en de cijfercode van de [naam bank] -app, toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- met een klauwhamer de woning van die [slachtoffer 2] binnen te gaan en
- te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en "Je moet meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet meewerkt".
3.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft en Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het pinnen van geld voor verdachte en diens mededaders,
immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer 2] meegenomen in een personenauto naar een bank en daarbij gezegd "Als je wegloopt, vermoorden wij je vriendin" en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij moet meewerken, anders wordt zijn vriendin
vermoord en
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij 2000 euro moet pinnen.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
09/852080-20
Feit 1
Afpersing.
Feit 2
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
09/857383-20
Feit 1
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee
of meer verenigde personen.
Feit 2
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 3
Medeplegen van gijzeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ambulante behandeling bij de Waag, een contactverbod met de medeverdachten en slachtoffers en het volgen van onderwijs. De verdachte heeft de hoofdrol gespeeld in de woningoverval en heeft een zorgelijke proceshouding. De verdachte is first-offender. Daarnaast moet gekeken worden naar zijn ontwikkeling en intelligentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit dat, indien de verdachte wordt veroordeeld, dit zal gebeuren met toepassing van het jeugdstrafrecht en dat aansluiting gezocht zal worden bij de oriëntatiepunten, waarbij een jeugddetentie van zes maanden passend is. De verdachte is first-offender, zit al lang in voorarrest en dat hij zwijgt mag niet tegen hem worden gebruikt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op achttienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een laffe woningoverval, waarbij zij ’s nachts het huis van de slachtoffers zijn binnengedrongen, hen hebben bedreigd met een klauwhamer en hen hebben gedwongen om zich schuil te houden onder de dekens van het bed waarin zij lagen te slapen. De verdachten zijn daarbij ruim anderhalf uur in de woning gebleven. Daarbij heeft de verdachte een van de slachtoffers gedwongen om mee te gaan om meer geld te pinnen, terwijl zijn vriendin, het andere slachtoffer achter moest blijven in de woning. De verdachte en zijn medeverdachten hebben bovendien de woning doorzocht en spullen meegenomen. Het handelen van verdachte geeft niet alleen geen blijk van respect voor andermans eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen, maar ook niet voor het recht dat eenieder heeft om zich in de eigen woning veilig te kunnen voelen. De slachtoffers hebben verklaard tergend lang in angst te hebben gezeten tijdens de overval. Uit de indrukwekkende slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen, is gebleken hoe diep het misdrijf nog steeds ingrijpt in het leven van de slachtoffers. Dit soort door verdachte gepleegde feiten zorgt ook in de samenleving voor een verhoogd gevoel van onveiligheid. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan. Daar komt bij dat verdachte zijn betrokkenheid bij de overval steeds heeft ontkend en dus tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn aandeel bij de woningoverval.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het bedreigen van een jong meisje en haar familie en heeft haar zo gedwongen om haar bankpas, pincode en inloggegevens van haar [naam bank] account af te geven. Vervolgens heeft hij de bankpas en pincode aan zijn medeverdachte gegeven die bijna € 500,- van de rekening van het slachtoffer heeft weggenomen. De verdachte heeft hierbij geen enkel oog gehad voor zijn slachtoffer en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank rekent het verdachte aan en vindt het zeer zorgelijk dat hij bij het plegen van beide feiten slechts heeft gedacht aan financieel gewin en op geen enkel moment heeft gedacht aan de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers had.
Over de reden waarom de verdachte de feiten heeft gepleegd tast de rechtbank in het duister. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting de feiten ontkend en zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. Het is voor de rechtbank lastig in te schatten of de verdachte zich in de toekomst weer schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en toepasselijk recht
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt.
De officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte hebben de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het strafrecht voor jeugdigen ex art. 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 77c Sr biedt de mogelijkheid om bij jongvolwassenen tot 23 jaar die, gezien hun persoonlijkheid en ontwikkelingsleeftijd, nog vatbaar zijn voor pedagogische beïnvloeding, het jeugdsanctierecht toe te passen. Voor die groep jongeren kan een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel dat een persoon die een strafbaar feit pleegt na zijn achttiende verjaardag volgens het commune strafrecht wordt berecht. Deze mogelijkheid is ingevoerd om een sanctie uit het meer pedagogische sanctiepakket van het jeugdstrafrecht te kunnen toepassen bij een jongvolwassene, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene de meest effectieve manier vormt om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden en dus recidive zou kunnen voorkomen. Ten behoeve van de rechterlijke oordeelsvorming zal de ontwikkelingsfase van de adolescent nadrukkelijker aan de orde worden gesteld in de (gedragsdeskundige) advisering over de persoonlijkheid van de verdachte en diens leefomstandigheden (zie in verband met de invoering van het adolescentenstrafrecht:
Kamerstukken II2012/13, 33 498, nr. 3 (MvT)).
Ten aanzien van de verdachte zijn meerdere rapportages opgemaakt door Reclassering Nederland. Het meest recente rapport dateert van 22 oktober 2020.
De rechtbank heeft acht geslagen op hetgeen in deze rapportages naar voren is gebracht, zoals hierna – in essentie – is weergegeven.
De verdachte is een inmiddels negentienjarige jongen, die geen (noemenswaardige) justitiële voorgeschiedenis heeft. Hij woont bij zijn moeder en volgt momenteel in de JJI een opleiding MBO niveau 1. Het is geïndiceerd dat bij de verdachte diagnostiek wordt uitgevoerd om een inschatting te kunnen maken wat haalbaar is voor hem, maar hij staat niet open voor onderzoek. In de JJI wordt gezien dat de verdachte vragen vaak herhaalt en veel vragen stelt. Het vermoeden is dat hij sociaal wenselijke antwoorden geeft. Hij kan somber overkomen. Geadviseerd wordt toepassing van het jeugdstrafrecht. Er zijn aanwijzingen voor een laag gemiddeld intelligentie niveau. Hij is schoolgaand en pedagogische beïnvloeding vanaf huis is mogelijk. Wel wordt, gelet op zijn leeftijd, begeleiding door Reclassering Nederland geadviseerd. De Reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met (onder meer) als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling bij De Waag, locatiegebod met elektronisch toezicht en het volgen van onderwijs, dan wel passende dagbesteding.
De rechtbank constateert dat de verdachte mogelijk op verstandelijk beperkt niveau functioneert, maar dat niet vastgesteld kon worden of dit van invloed is geweest op zijn functioneren in de relevante leefgebieden en bij het plegen van de strafbare feiten. Dat en hoe sprake kan zijn van pedagogische beïnvloeding is eveneens onvoldoende duidelijk. De verdachte woont weliswaar bij zijn moeder, maar gebleken is dat zij onvoorwaardelijk gelooft in zijn onschuld en ook voorts is onbekend in hoeverre pedagogische beïnvloeding in zijn thuissituatie plaats vindt of kan vinden. Of bij de verdachte sprake is van pedagogische beïnvloeding vanuit school, bijvoorbeeld doordat sprake is van een positieve schoolgang is de rechtbank evenmin bekend. De verdachte heeft weliswaar aangegeven zijn opleiding te willen hervatten, maar er is geen informatie over zijn schoolverloop bekend.
Dat betekent dat daar waar de reclassering heeft aangegeven dat de verdachte baat heeft bij een begeleidende aanpak, onvoldoende duidelijk is welke begeleiding geïndiceerd zou zijn en wat voor baat de verdachte daarvan te verwachten heeft. Dit geldt ook voor de geadviseerde ambulante behandeling bij de Waag. Onduidelijk is welke problematiek (mogelijk) bij verdachte zou spelen, of verdachte daardoor de gevolgen van zijn gedrag al dan niet kan overzien, of en op welke wijze zijn handelen te maken heeft met onderliggende problematiek en of en zo ja welke vorm van begeleiding en/of behandeling nodig is.
Ook als de rechtbank naar de feiten kijkt kan zij er niet omheen dat die getuigen van volwassen en berekenend handelen. Bij beide feiten ziet de rechtbank dat het initiatief daartoe van de verdachte lijkt te komen en hij daarbij de rol van leider op zich neemt. Bij de woningoverval is het de verdachte die de hamer bij zich heeft, die steeds het woord voert en is hij degene die het [slachtoffer 2] in diens auto meeneemt naar meerdere pinautomaten, terwijl hij de medeverdachten de wacht laat houden in de woning.
Bij de afpersing en diefstal heeft de verdachte contact gelegd met het slachtoffer en haar spullen en codes afhandig gemaakt. Het pinnen laat hij vervolgens aan een ander over. De indruk die de verdachte (ook op de zitting) maakt is er een die berekenend en manipulatief is. Beide feiten heeft hij gepleegd met medeverdachte(n) die een paar jaar jonger waren en die zich zonder veel moeite voor zijn karretje hebben laten spannen. Ook ter zitting heeft de verdachte een volwassen proceshouding laten zien. De verdachte heeft herhaaldelijk naar voren gebracht dat hij normen en waarden van huis uit heeft meegekregen en dat respect zeer belangrijk voor hem is, maar toont op vragen van de rechtbank verder geen enkele vorm van transparantie door zich, waar het de feiten betreft, op zijn zwijgrecht te beroepen en, waar het hemzelf betreft, sociaal wenselijke antwoorden te geven.
Ondanks dat door de rechtbank meerdere malen is opgeworpen een persoonlijkheidsonderzoek plaats te laten vinden, is dit niet bevolen door de officier van justitie. Op grond van de processen-verbaal van de pro forma zittingen is het de rechtbank bekend dat ook de verdediging, gelet op de ontkenning van de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde strafbare feiten, geen aanleiding heeft gezien voor een dergelijk onderzoek. Gelet hierop, maar ook gelet op de houding van de verdachte ter zitting heeft de rechtbank moeten concluderen dat de verdachte zelf niet openstaat voor een dergelijk onderzoek. De rechtbank betreurt dit ten zeerste, omdat zij in dit specifieke geval, waarin iemand van nog maar net achttien zich – zonder justitieel verleden – schuldig maakt aan zulke ernstige feiten, in volslagen onbekendheid verkeert over deze jongen en zijn ontwikkeling en geen verklaring heeft voor zijn handelen. Er is alles voor te zeggen om een jongen van zijn leeftijd, de kans te bieden om uit te groeien tot een evenwichtige volwassene. De vraag is echter of het jeugdstrafrecht daarmee geïndiceerd is. De rechtbank overweegt dat het voor een positieve beantwoording van deze vraag onontbeerlijk is om inzicht te hebben in de persoon van verdachte, zijn eventuele psychopathologie, en daarmee zijn behoeftes. Een straf en eventuele voorwaarden dienen immers, evengoed voor jongmeerderjarigen, passend en geboden te zijn.
Alles samenvattend acht de rechtbank de keuze van de Reclassering en de officier van justitie voor toepassing van het jeugdstrafrecht dan ook onvoldoende gemotiveerd en is ook uit de persoon van de verdachte onvoldoende gebleken dat een meer pedagogisch sanctiepakket het gedrag van de verdachte gunstig zou kunnen beïnvloeden en recidive zou kunnen voorkomen. De rechtbank zal het advies van de Reclassering naast zich neer leggen en ziet geen reden om af te wijken van de hoofdregel dat de (ten tijde van het bewezenverklaarde achttienjarige) verdachte, wordt berecht conform het commune strafrecht
6.3.3
De straf
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de duur van de straf zal de rechtbank in matigende zin rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten en het ontbreken van eerdere onherroepelijke veroordelingen.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2949,58. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 199,58, bestaande uit de posten verlofuren en reiskosten en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2750,00.
[slachtoffer 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3582,15. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 832,15 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 2750,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat, gezien vrijspraak is bepleit, de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen. Mocht de rechtbank toch toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen dienen deze niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Daarbij is de gevorderde immateriële schade niet onderbouwd door stukken van bijvoorbeeld een psycholoog of psychiater.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1, 2 en 3 (
dagvaarding 09/857383-20) bewezenverklaarde feiten.
De gevorderde reiskosten zal de rechtbank toewijzen nu deze vordering goed is onderbouwd, met een correctie nu de benadeelde partij niet aanwezig is geweest bij de tweede zittingsdag en de uitspraak zal plaatsvinden op één dag. Dit maakt dat het bedrag tot € 22,02 zal worden toegewezen en het overige zal worden afgewezen.
Het gevorderde onder de noemer ‘verlofuren’ zal de rechtbank in zijn geheel afwijzen, aangezien slechts vermogensschade (te weten inkomstenverlies of winstderving) in aanmerking komt voor vergoeding. Nu gebleken is dat de benadeelde partij is doorbetaald tijdens de opgenomen verlofdagen is van vermogensschade geen sprake.
Voor de gevorderde immateriële schade wijst de rechtbank in dit licht ook naar de uitspraak van de Hoge Raad van 15 maart 2019. [25] De rechtbank overweegt hierbij dat uit de ingediende vordering en de slachtofferverklaring meer dan voldoende blijkt dat er sprake is van geestelijk letsel en dat de rechtbank, gezien het ernstige feit, deze ook zonder meer aanneemt. Bovendien acht de rechtbank het door de benadeelde partij gevorderde bedrag zeer schappelijk. De rechtbank zal dit deel van de vordering, bestaande uit € 2750,00, hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 december 2020 is ontstaan.
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2772,02, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 55 dagen.
Vordering [slachtoffer 3]
De vordering is, hoewel namens de verdachte betwist, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1, 2 en 3 (
dagvaarding 09/857383-20) bewezenverklaarde feiten. Voor de gevorderde immateriële schade wijst de rechtbank in dit licht ook naar de uitspraak van de Hoge Raad van 15 maart 2019. [26] De rechtbank overweegt hierbij dat uit de ingediende vordering en de slachtofferverklaring meer dan voldoende blijkt dat er sprake is van geestelijk letsel en dat de rechtbank, gezien het ernstige feit, deze ook zonder meer aanneemt. Bovendien acht de rechtbank het door de benadeelde partij gevorderde bedrag zeer schappelijk.
De rechtbank acht de vordering in geheel, hoofdelijk, toewijsbaar voor en bedrag van € 3.582,15, bestaande uit € 832,15 materiele schade en € 2750,00 immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 december 2020 is ontstaan.
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.582,15, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] . De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 70 dagen.

8.De inbeslaggenomen goederen (09/857383-20)

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vordert teruggave van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 57, 60a, 311, 312, 317, 282a Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij gelden op het moment van de uitspraak.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 van dagvaarding
09/852080-20en onder 1, 2 en 3 van dagvaarding
09/857383-20ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 246 dagen, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf wordt afgetrokken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 2.772,02 (zegge: tweeduizendzevenhonderdtweeënzeventig euro en 2 eurocent), bestaande uit € 22,02 aan materiële schade en € 2750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer 2] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen € 2.772,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaald de gijzeling op 55 dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 3.582,15 (zegge: drieduizendvijfhonderdtweeëntachtig euro en vijftien eurocent), bestaande uit € 832,15 aan materiële schade en € 2750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen € 3.582,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaald de gijzeling op 70 dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: Handschoen zwart;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op met ingang van de dag dat de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis even lang zal zijn als de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, (kinder)rechter, voorzitter,
mr. H.J.M. Smid-Verhage, rechter, tevens kinderrechter
en mr. R. de Jong, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 15 februari 2021.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
(09/852080-20)
1.
hij in of omstreeks de periode 29 december 2019 tot en met 6 januari 2020 te
Oisterwijk en/of Delft, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van
- een bankpas en/of bijbehorende pincode en/of
- inlogna(a)m(en) en/of wachtwoord(en) en/of andere (inlog)gegevens van het
account van die [slachtoffer 1] bij de [naam bank] ,
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( via Snapchat) meerdere berichten sturen naar die [slachtoffer 1] inhoudende dat zij
haar bankpas moest geven, anders zou haar en/of haar ouders iets aangedaan
worden en/of dat die [slachtoffer 1] naar het station in Oisterwijk moest komen anders zou
zij opgezocht worden en/of zou haar ouders iets aangedaan worden,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] zeggen dat zij haar QR code (van de [naam bank] app)
moest geven en/of haar [naam bank] app moest openen en/of (vervolgens) het pakken van
de telefoon van die [slachtoffer 1] terwijl de [naam bank] app nog open stond en/of de QR-code van
die [slachtoffer 1] te scannen en/of tegen die [slachtoffer 1] zeggen dat zij haar bankpas en/of
pincode moest geven;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 7 januari 2020 tot
en met 12 januari 2020 te Delft en/of Oisterwijk, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (in totaal 492,57 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
geldbedragen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming meerdere malen, althans eenmaal gebruik te maken van de pinpas/bankpas en bijbehorende pincode van die [slachtoffer 1] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
(09/857383-20)
1.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft omstreeks 5.00 uur, in elk geval
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een personenauto (Volkswagen Golf, [kenteken] ) en/of diverse
elektronische goederen en/of meerdere horloges en/of diverse pasjes en/of een
portemonnee en/of (in totaal) 1265 euro en/of twee mobiele telefoons, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- met een klauwhamer de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] binnen te gaan
en/of
- te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en/of "Je moet
meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet
meewerkt", althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
W. [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee
en/of (het) ontgrendelpatro(o)n(en) van (een) telefoon(s) en/of de cijfercode
van de [naam bank] -app, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld bestond(en) uit het
- met een klauwhamer de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] binnen te gaan
en/of
- te zeggen "Dit is een overval, trek de dekens over je hoofd" en/of "Je moet
meewerken anders vermoord ik je vriendin, ik doe je wat aan als je niet
meewerkt", althans woorden van gelijke aard of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 08 december 2019 te Delft en/of Den Haag,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer 2] ,
te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten het pinnen van geld voor
verdachte en/of diens mededader(s),
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 2] meegenomen in een personenauto naar een bank en/of daarbij gezegd
"Als je wegloopt, vermoorden wij je vriendin" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij moet meewerken, anders wordt zijn vriendin
vermoord en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij 2000 euro moet pinnen;
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens [telefoonnummer] , p. 121-125.
2.Proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens [telefoonnummer] , p. 121 en proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-80, p. 152.
3.Proces-verbaal van aangifte, PL2000-2020015975-1, p. 561-591.
4.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , DH5R019056-117, p. 621-631.
5.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-120 (
6.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-120 (
7.Proces-verbaal van aangifte, PL2000-2020015975-1, p. 561.
8.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-114, p. 405, 2e en 3e alinea.
9.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-121 (
10.Zie voor de lijsten met weggenomen goederen, zoals ook genoemd in de tenlastelegging: proces-verbaal van bevindingen, DH5R019056-49, p. 38-42; proces-verbaal van bevindingen, DH5R019056-14, p. 50-51 en proces-verbaal van bevindingen, DH5R019056-50, p. 160-163.
11.Bovenstaande komt voort uit: proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , PL1500-2019341897-1, p. 31-36 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , PL1500-201941893-1, p. 154-157.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] , DH5R019056-95, p. 304-317.
13.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-101, p. 241-243.
14.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , PL1500-2019341897-1, p. 31-36 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , PL1500-201941893-1, p. 154-157.
15.NFI rapport d.d. 23 november 2020.
16.NFI rapport d.d. 19 februari 2020 p. 104-109.
17.Proces-verbaal verhoor [getuige] , PL1500-2019341897-2, p. 43-44
18.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , PL1500-2019341897-1, p. 31-36 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , PL1500-201941893-1, p. 154-157.
19.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-90, p. 199.
20.Proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel, PL1500-2019341897-23, p. 451.
21.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-63 p. 143.
22.Proces-verbaal van bevindingen DH5R019056-48, p. 115-116 en proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens p. 123-124.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] , DH5R019056-95, p. 304-317.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] DH5R019056-95, p. 304-317 en proces-verbaal analyse historische verkeersgegevens [telefoonnummer] , p. 123-124.
25.Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.
26.Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376.