ECLI:NL:RBDHA:2021:11007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.11376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van de bekering in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de geloofwaardigheid van de bekering van eiser centraal stond. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had in 2018 asiel aangevraagd na eerder met zijn familie Nederland te hebben bezocht. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens verweerder onvoldoende had verklaard over zijn motieven en het proces van zijn bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn bekering niet geloofwaardig waren. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat verweerder moet motiveren hoe hij de verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering weegt in relatie tot andere elementen zoals kennis van het geloof en activiteiten binnen de nieuwe geloofsovertuiging. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met de motiveringsplicht en dat verweerder een nieuw besluit moest nemen. Eiser werd in het gelijk gesteld en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Schulte).

ProcesverloopBij besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het asielrelaas
1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2001. Eiser is in 2016 en in 2018 met zijn ouders en zus met een visum Nederland ingereisd om familie te bezoeken. In 2016 zijn ze teruggekeerd naar Iran, maar in 2018 heeft het gezin asiel aangevraagd. Eisers vader en zus zijn korte tijd later teruggekeerd naar Iran en hun moeder is hen later gevolgd. Eiser verbleef nadien bij zijn opa van zijn moederskant. Hij heeft verklaard dat zijn opa en oom, die christen zijn, hem hebben geëvangeliseerd en eiser heeft zich bekeerd tot het christendom. Eiser stelt dat zijn vader en opa (van zijn vaderskant) hem naar aanleiding van zijn bekering hebben bedreigd en dat bij de Iraanse autoriteiten een melding is gemaakt dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden richt tegen de onderdelen van het bestreden besluit waarbij verweerder ambtshalve weigert hem een verblijfsvergunning regulier en uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen. Het beroep van eiser beperkt zich tot de afwijzing van zijn asielaanvraag.
Het besluit van verweerder
3. Verweerder heeft de volgende elementen uit het asielrelaas van eiser als relevant aangemerkt:
1. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. Afwending van de islam;
3. Bekering tot het christendom;
4. Problemen vanwege bekering tot het christendom.
De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder geloofwaardig. Verweerder hecht geen geloof aan eisers verklaringen over het nemen van afstand van de islam. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het moment van de definitieve afwending van de islam. In de zienswijze heeft hij aangevoerd dat hij tijdens het nader gehoor meerdere keren tegen de tolk heeft gezegd dat er eigenlijk geen sprake was van afwending, terwijl eiser in de correcties en aanvullingen van het nader gehoor heeft aangegeven dat hij zich niet in Nederland heeft afgewend maar al voor die tijd in Iran. Ook heeft eiser volgens verweerder onlogisch verklaard over zijn persoonlijke reden voor afwending. Eiser heeft verklaard dat toen hij zeventien was hij erachter kwam dat zijn vader een tweede vrouw had. Dit was voor eiser de druppel om zich af te wenden van de islam. Volgens verweerder valt dan niet in te zien waarom deze afwending later heeft plaatsgevonden.
Verweerder hecht hierom, maar ook los daarvan, ook geen geloof aan de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom omdat eiser over zijn bekering tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser wist niet meer wanneer hij precies bekeerd was en als eiser twijfelde tussen 10 of 11 februari 2019 is het opmerkelijk dat eiser dat niet meteen heeft aangegeven. Ook is het tegenstrijdig dat eiser heeft verklaard dat zijn ouders streng religieus zijn, terwijl zijn vader zelf in zijn aanmeldgehoor heeft verklaard niet meer religieus te zijn en zijn moeder heeft verklaard niet praktiserend te zijn, hoewel ze wel het dagelijks gebed doet. Eiser heeft niet onderbouwd waarom zijn ouders hier niet de waarheid over zouden spreken. Gelet hierop is het volgens verweerder dan ook niet aannemelijk dat eiser tegen zijn wil een islamitische opvoeding van zijn vader heeft gekregen. Verweerder stelt verder dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken hoe hij tot de stap kwam om een kerk te bezoeken terwijl hij bang was voor zijn vader. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt op welke wijze hij kracht haalde uit het lezen van de bijbel en daardoor de beslissing nam om naar de kerk te gaan.
Verder ligt het volgens verweerder niet in de rede dat eiser zich pas na zijn bekering in bepaalde belangrijke concepten van het christendom is gaan verdiepen ondanks dat er passieve elementen van de bekering aanwezig zijn. Ter zitting heeft verweerder aanvullend verklaard dat wanneer een vreemdeling een afkeer krijgt door de gebruiken van het geloof van die vreemdeling ook verwacht mag worden dat hij zich verdiept in de gebruiken van het nieuwe geloof.
Omdat verweerder geen geloof hecht aan de verklaringen van eiser over het nemen van afstand van de islam en zijn bekering tot het christendom, volgt verweerder ook de verklaringen van eiser over problemen vanwege zijn bekering niet.
Eiser komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder wijst de asielaanvraag af als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000.
Standpunten van eiser
4. Eiser stelt dat ten onrechte is tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van zijn afwending van de islam. Uit het rapport van het nader gehoor en uit de zienswijze komt naar voren dat hij nooit in de islam heeft geloofd. Verder stelt eiser dat het begrip ‘afwenden’ tijdens het nader gehoor tot verwarring heeft geleid en dat niet duidelijk is wat verweerder nu precies tegenstrijdig vindt aan eisers verklaringen (de correctie en/of de aanvulling in de zienswijze).
Eiser betoogt dat hij de exacte datum van zijn bekering in februari 2019 tijdens het nader gehoor niet heeft benoemd, omdat hij niet zeker wist of het 10 of 11 februari was. Eiser was bang dat verweerder hem niet zou geloven in het geval hij een van deze twee data zou noemen en deze niet op een zondag zou vallen. Daarom heeft hij verklaard dat het op een zondag in die maand was. Eiser handhaaft zijn standpunt dat hij tegen zijn wil een islamitische opvoeding van zijn vader heeft gekregen. Eiser stelt dat ten onrechte is tegengeworpen dat hij niet duidelijk heeft verklaard hoe hij tot de keuze is gekomen om naar de kerk te gaan. Eiser heeft door het heimelijk lezen van de bijbel,
waarin hij bevestiging vond van hetgeen zijn opa en oom hem verteld hadden, de kracht ontwikkeld om zelf de stap te zetten om ondanks zijn vader naar de kerk te gaan.
Verder stelt eiser dat hij voor zijn bekering door de gesprekken met zijn familie in Nederland en het lezen van de bijbel veel kennis had opgedaan en dat hij zich na zijn bekering verder heeft verdiept in het christendom. Dit past volgens eiser bij een deels passieve bekering.
Beoordelingskader van de geloofwaardigheid van de bekering
5. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser heeft verweerder Werkinstructie 2019/18 als uitgangspunt genomen. Verweerder toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich op drie elementen, te weten: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier, zoals verklaringen van derde partijen, wordt betrokken.
5.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 12 mei 2021 [1] onder meer overwogen dat het verweerder vrij staat om bij zijn beoordeling een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering. Verweerder moet echter wel kenbaar moet motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het geloof en de activiteiten) vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verder volgt uit de uitspraken dat verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.
Beoordeling
6. In geschil is onder meer of de tegenwerpingen van verweerder de conclusie kunnen dragen dat eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces van bekering. In het hiernavolgende zal echter worden geoordeeld dat ook als verweerder dat standpunt kon innemen, niet is voldaan aan de door de Afdeling voorgeschreven wijze van motiveren. Omdat een nieuw besluit genomen zal moeten worden en daarbij een nieuwe, integrale, beoordeling zal moeten plaatsvinden, zal de rechtbank deze tegenwerpingen op dit moment niet bespreken.
6.1.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de 5.1 genoemde uitspraken van de Afdeling. Verweerder betoogt dat de daarin genoemde motivering waarom de tweede en derde elementen de verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren, niet altijd vereist is. Deze kan slechts van hem worden verlangd als de vreemdeling een genoegzame verklaring geeft voor het niet beter kunnen verklaren over dat eerste element. Eiser betoogt dat uit die uitspraken volgt dat een dergelijke motivering steeds dient te worden gegeven. De rechtbank overweegt dat de uitspraak met ECLI-nummer ECLI:NL:RVS:2021:977 (specifiek de overwegingen 5.4 tot en met 5.8) ruimte biedt voor beide lezingen. Overweging 4.4. van de uitspraak met ECLI-nummer ECLI:NL:RVS:2021:978, waarin naar deze uitspraak wordt verwezen, maakt echter duidelijk dat het betoog van verweerder niet kan worden gevolgd. De door verweerder gewenste voorwaarde wordt hierin niet genoemd en uit deze overweging, en de rest van die uitspraak, volgt dat verweerder telkens moet motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Dit betekent dat het in het besluit ingenomen standpunt dat een dergelijke motivering in dit geval niet nodig is, onjuist is.
6.2.
In het besluit heeft verweerder een dergelijke door de Afdeling voorgeschreven motivering ook niet opgenomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser ontoereikend heeft verklaard over het proces van afwenden en bekeren. Verder heeft verweerder erkend dat de verklaringen van eiser over zijn verrichtte activiteiten en doop zijn gevolgd en is een brief van de pastor van [kerk] van 7 juli 2021 genoemd. Verweerder volstaat vervolgens echter met de opmerking dat de verklaringen en de brief onvoldoende zijn bevonden om de bekering geloofwaardig te achten, omdat het in de eerste plaats aan eiser zelf is om overtuigend te verklaren. Dit is een onvoldoende motivering. Om deze reden is het beroep gegrond.
6.3.
Verweerder dient ook gelet op de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 daadwerkelijk en kenbaar te motiveren hoe hij de overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen. Uit Werkinstructie 2019/18 volgt dat de verklaringen op elk moment in de procedure kunnen worden ingebracht en dat verweerder de ingebrachte informatie van derden altijd dient mee te wegen in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. [2] Verder blijkt uit deze werkinstructie dat aan verklaringen en/of rapporten van kerkelijke instanties waarin op basis van eigen waarnemingen wordt aangegeven welke rol de vreemdeling speelt binnen een (kerkelijke) organisatie en hoe hij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft meer waarde zal worden toegekend. Het betreft namelijk feitelijke informatie die wordt toegevoegd aan het dossier en die de verklaringen omtrent het element activiteiten ondersteunen, waardoor verweerder beter in staat wordt gesteld tot een geloofwaardigheidsbeoordeling te komen. [3]
6.4.
In dat kader zijn de elf in beroep ingebrachte verklaringen van belang. Dit betreft ten eerste een verklaring van [meneer 1] (eisers mentor). [meneer 1] heeft verklaard dat hij eiser sinds november 2019 kent, toen hij stage ging lopen bij de kerk van eiser. Hij benadrukt dat hij en de kerk bekend zijn met het spanningsveld rondom bekering bij mensen die in een asielprocedure zitten. Hij heeft vaak met eiser afgesproken en zij hebben veel gesprekken gevoerd over de bijbel en met name over wat de bijbel met eiser deed. Ook hebben zij vaak samen gebeden. Verder heeft [meneer 1] verklaard dat eiser met veel klasgenoten praat over God en dat hij op een bijbelcursus vanuit de [kerk] veel heeft geleerd over God. Op grond van zijn ervaringen met eiser heeft [meneer 1] eiser gedoopt in het volste vertrouwen dat zijn geloof echt is.
Ook heeft eiser een verklaring van [meneer 2] (voorzitter [groep] van de [kerk] ) overgelegd. [meneer 2] heeft verklaard dat eiser met zijn christelijke familieleden, die al lid waren van de kerk, naar zijn kerk is gekomen, alle diensten heeft bezocht en dat hij ook praktische taken tijdens de vieringen op zich heeft genomen, zoals het bedienen van de beamer en het presenteren van de PowerPointpresentaties. Verder heeft [meneer 2] verklaard dat hij als voorzitter van de kerk oplettend is of de dopelingen en mensen die zich willen bekeren daadwerkelijk oprecht zijn en dat hij bij twijfel geen verklaringen wil afleggen. Verder heeft eiser verklaringen overgelegd van [meneer 3] , jeugdleider van de kerk, en andere kerkgenoten die over hun ervaringen met eiser schrijven en over hun overtuiging ten aanzien van de oprechtheid van de bekering van eiser. Ook zijn verklaringen overgelegd van eisers grootouders en zijn oom en tante.
Deze verklaringen zijn door verweerder (ook in beroep) nog niet kenbaar meegewogen zodat ook om die reden het beroep gegrond is.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Het beroep is gegrond. Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Özel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Werkinstructie 2019/18, p. 8.
3.Idem.