ECLI:NL:RBDHA:2021:11000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 20/4307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens gebrek aan medische onderbouwing van klachtenverergering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die voorheen als interieurverzorgster werkte, had zich op 3 oktober 2017 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering op basis van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder was vastgesteld op 14,87% en later bijgesteld naar 18,85%, maar dat eiseres per 1 oktober 2019 nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat haar recht op een WIA-uitkering uitsloot.

Eiseres voerde aan dat er geen rekening was gehouden met recente medische informatie van haar huisarts en psycholoog, en dat haar klachten in de loop der tijd waren verergerd. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de rapporten voldoende duidelijk waren. De rechtbank concludeerde dat er geen medische objectieve onderbouwing was voor de verergering van de klachten van eiseres op de datum in geding. De rechtbank zag ook geen aanleiding om nadere informatie op te vragen bij de GGZ, aangezien eiseres daar slechts kort in behandeling was geweest.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de afwijzing van de WIA-uitkering door verweerder op goede gronden berustte. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en heeft de argumenten van eiseres verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype en telefonische verbinding plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Eiseres is verschenen, vergezeld door mevrouw [A] van Humanitas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was voorheen werkzaam als interieurverzorgster voor gemiddeld 17,47 uur per week. Eiseres heeft zich op 3 oktober 2017 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld. Op 21 juni 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres hierbij vastgesteld op 14,87%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. In bezwaar heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid bijgesteld naar 18,85%. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 1 oktober 2019 nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat er bij de aanvraag om een WIA-uitkering en bij de behandeling van het bezwaarschrift geen gebruik is gemaakt van informatie die de huisarts en de in zijn praktijk aanwezige psycholoog over de fysieke en geestelijke gesteldheid van eiseres hebben. In het rapport van de verzekeringsarts b&b wordt gesproken over opgevraagde informatie van april 2018. Eiseres geeft aan in bezwaar duidelijk te hebben gemaakt dat die informatie verouderd is en dat haar gezondheid in twee jaar sterk achteruit is gegaan. Na de eerste ziekteperiode heeft eiseres als opstart vrijwilligerswerk verricht, maar dat heeft zij al snel moeten beperken tot een halve dag per week omdat ze de rest van de dag weer op krachten moest komen. Ook die informatie is niet opgevraagd bij de werkomgeving en bij de huisarts. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de WIA-uitkering op basis van onvolledige informatie is afgewezen. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat er geen overleg is geweest met haar of met de psycholoog uit de praktijk van de huisarts of eiseres geschikt is voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Eiseres denkt niet geschikt te zijn voor de functies omdat zij niet tegen de spanning kan van voortdurend veranderende omstandigheden en verwijst hierbij naar de functies van receptioniste en telefoniste.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire arts heeft eiseres op 21 augustus 2019 psychisch onderzocht en hiervan rapport opgesteld, geaccordeerd door de verzekeringsarts. De arts heeft in het rapport vermeld dat er wel sprake is van wat neerslachtigheid, maar dat er geen aanwijzingen zijn voor grove psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. De primaire arts ziet geen wisselende belasting/belastbaarheid. Hij heeft als diagnoses genoteerd: een psychische stoornis door alcohol, depressieve episode, diabetes mellitus, overige endocriene aandoening, hypertensie en gewrichtspijn. Eiseres heeft verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De belangrijkste beperkingen in de belastbaarheid zijn volgens de arts in de voorspelbaarheid van iedere dag, zonder conflicten, niet werken in hitte of op hoogte, niet werken in rokerige ruimte of met persluchtmasker, niet zwaar tillen/dragen, beperkt in (trap)lopen en staan, niet ’s nachts of ’s avonds werken. De arts acht een urenbeperking niet geïndiceerd. De primaire arts heeft de beperkingen van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 augustus 2019.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 30 april 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij ook het verslag van de hoorzitting van 11 december 2019 in aanmerking genomen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de primaire arts op navolgbare wijze is gekomen tot een evenwichtige schatting van mogelijkheden bij een complex van ziekten. De bezwaren van eiseres geven geen aanleiding het onderzoek uit te breiden of de schatting te herzien.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
4.5
Eiseres heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaars en dat de in het dossier aanwezige informatie van de huisarts is verouderd. Verweerder heeft hierop gereageerd en aangegeven dat de verzekeringsartsen niet verplicht zijn om informatie bij een behandelaar op te vragen. Op grond van vaste rechtspraak mag de verzekeringsarts op eigen bevindingen varen. Alleen als de medische situatie niet duidelijk is, moet er informatie worden opgevraagd. Volgens verweerder is daar in dit geval geen sprake van. Verweerder merkt hierbij op dat het eiseres vrijstaat om recente informatie in het geding te brengen. Eiseres heeft deze grond in bezwaar ook aangevoerd. De verzekeringsarts b&b heeft in dit kader vastgesteld dat de voorgeschiedenis met informatie van de huisarts en psychische begeleiders, zowel als de diagnoses, medicatie en onderzoeken in de ziektewetbegeleiding door de primaire arts zijn meegewogen in de schatting en dat de actualisering voor de WIA-beoordeling omvattend is aangegeven in het rapport. Dat eiseres zich niet goed kan uiten over wat haar mankeert is ten dele gecompenseerd door de eerdere informatie en ten dele ook te nuanceren uit de bevindingen bij het spreekuur. Volgens de verzekeringsarts b&b beschikte de primaire arts over voldoende gegevens voor een evenwichtige schatting. Voorts heeft eiseres aangegeven dat zij als opstart vrijwilligerswerk heeft verricht, maar dat zij dat al snel moest beperken tot een halve dag per week omdat ze de rest van de dag weer op krachten moest komen. De verzekeringsarts b&b heeft in dit kader aangegeven deze ervaring niet te kunnen duiden als indicatie voor een urenbeperking. Ten slotte heeft de verzekeringsarts b&b heroverwogen dat de combinatie van aandoeningen problematisch is, maar geen reden oplevert om aan te nemen dat de structuur van betaald werk een gezondheidsprobleem zou opleveren. Volgens de verzekeringsarts b&b kan uit wat eiseres feitelijk doet, worden opgemaakt dat zij op de datum in geding beschikt over mogelijkheden.
4.6
Eiseres heeft op 10 september 2020 een brief van huisarts N.S. Kore van 3 september 2020 in het geding gebracht. Verweerder heeft hierop gereageerd en heeft aangegeven dat in deze brief dezelfde diagnoses staan vermeld als waarmee rekening is gehouden door de verzekeringsartsen. Ook het medicatieoverzicht komt overeen, met uitzondering van de in 2020 voorgeschreven medicatie. De in 2020 voorgeschreven medicatie moet echter buiten de beoordeling van het beroep blijven omdat die medicatie pas ver na datum in geding is voorgeschreven, aldus verweerder. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij eind 2019 een suïcidepoging heeft gedaan, omdat het haar allemaal teveel werd. Zij stelt dat de suïcidepoging een gevolg is van alles wat daarvoor speelde. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de suïcidepoging, die na de datum in geding heeft plaatsgevonden, geen aanleiding geeft om aan te nemen dat haar medische toestand op de datum in geding slechter was dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Volgens de gemachtigde van verweerder heeft dat ermee te maken dat eiseres op de datum in geding een ‘normaal’ dagverhaal heeft met huishoudelijke taken, vrijwilligerswerk en contacten buiten de deur. Bovendien heeft eiseres ter zitting aangegeven dat de suïcidepoging verband hield met alle problemen met instanties. Hoewel het in het verleden slechter ging met eiseres en eiseres ook thans weer een ZW-uitkering ontvangt (in verband met een andere ziekteoorzaak), ging het een tijdje beter met eiseres. Dat blijkt ook uit het verslag van re-integratiecoach Back in shape van 3 juni 2019, aldus verweerder.
4.7
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiseres in voldoende mate in kaart gebracht. De rechtbank begrijpt dat de klachten van eiseres na de datum in geding zijn verergerd, echter kan de rechtbank die verergering van klachten niet meenemen bij de onderhavige beoordeling. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing dat de verergering van haar klachten na de datum in geding ook al speelde ten tijde van de datum in geding. Uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie van de huisarts van 3 september 2020 kan de rechtbank dit niet opmaken. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere informatie op te vragen bij de GGZ, waar eiseres na haar suïcidepoging naartoe verwezen is, nu eiseres heeft aangegeven dat zij daar slechts kort in behandeling is geweest en weer terug is verwezen naar de psycholoog bij de huisarts. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om van het standpunt van verweerder en de verzekeringsartsen af te wijken. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen.
4.8
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5.1
De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de arbeidsdeskundige b&b zijn geduid in het rapport van 19 mei 2020. Met betrekking tot deze functies heeft eiseres aangevoerd dat er geen overleg is geweest met haar of met haar behandelaars of eiseres geschikt is voor deze functies. Eiseres stelt zich daarbij op het standpunt dat zij niet geschikt denkt te zijn voor de functies omdat zij niet tegen de spanning kan van voortdurend veranderende omstandigheden. Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat bij de arbeidsdeskundige beoordeling wordt uitgegaan van de mogelijkheden die de verzekeringsarts heeft vastgesteld en de belasting die de arbeidsdeskundig analist over een functie heeft genoteerd. Als de belasting binnen de mogelijkheden valt, mag ervan uit worden gegaan dat de functie geschikt is. De eigen inschatting van eiseres en haar behandelaars over de geschiktheid van een functie blijft buiten de beoordeling. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de geduide functies niet geschikt voor eiseres zouden zijn. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de eigen inschatting van eiseres en haar behandelaars over de geschiktheid van een functie buiten beschouwing blijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
5.2
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij meer uren heeft gewerkt dan de arbeidsdeskundigen hebben vastgesteld. De rechtbank overweegt in dit kader dat - voor zover dit al zou kunnen leiden tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage - dit een nieuwe grond is en niet is gebleken dat zij deze grond niet eerder had kunnen aanvoeren. Het toelaten van deze pas ter zitting aangevoerde grond levert strijd op met de goede procesorde, omdat verweerder zich hierover niet voldoende heeft kunnen uitlaten. De rechtbank laat deze grond daarom buiten beschouwing. Bovendien heeft eiseres aangegeven dat zij deze stelling ook niet met stukken kan onderbouwen.
Daarnaast heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat zij niet computervaardig is. De rechtbank merkt in dit kader op dat eiseres deze grond in bezwaar ook naar voren heeft gebracht. De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 19 mei 2020 opgenomen dat eiseres tot 2012 heeft gewerkt in administratieve werkzaamheden. In die tijd werd ook gewerkt met computers. In de geduide functies wordt verder geen ervaring geëist dan kunnen werken met een computer. Eiseres heeft kunnen werken met een computer en uit de FML blijkt geen dermate beperking dat zij die kennis niet meer terug zou kunnen halen, aldus de arbeidsdeskundige b&b. De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van de arbeidsdeskundige b&b niet te volgen. Hetgeen eiseres ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot het arbeidsdeskundig onderzoek, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.