ECLI:NL:RBDHA:2021:10999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 20/4309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had haar aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na zich op 2 juni 2017 ziek te hebben gemeld. Het UWV had haar aanvraag op 5 juni 2019 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Tijdens de procedure heeft eiseres geen aanvullende medische informatie ingediend die haar standpunt kon onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiseres correct had vastgesteld en dat de door het UWV geduide functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en dat het bestreden besluit op goede gronden berustte. Eiseres had niet aangetoond dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. Ü. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als agrarisch medewerker voor 36,63 uur per week. Eiseres heeft zich op 2 juni 2017 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. Op 4 maart 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres vanaf 5 juni 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid meer bedraagt dan 35%, althans substantieel meer dan wat door de arbeidsdeskundige is vastgesteld. Daarnaast voert eiseres aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Eiseres is het wel eens met de vastgestelde beperkingen, maar zij vindt dat, gelet op haar beperkingen, de geduide functies niet passend voor haar zijn. Hierbij speelt een grote rol dat de arbeidsdeskundige in bezwaar niet een bestuurlijke heroverweging heeft verricht. Hij heeft niet opnieuw een arbeidsdeskundig onderzoek verricht, maar slechts de beschikbare medische gegevens van de primaire arbeidsdeskundige opnieuw bekeken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat deze medische gegevens onjuist zijn. Zo wordt er onvoldoende rekening gehouden met haar lichamelijke beperkingen en wordt er gesuggereerd dat zij wel volledig kan functioneren met haar rechterarm en hand. Ook wordt er tijdens de medische herbeoordeling niet gekeken naar de pijnlijke klachten die eiseres heeft als zij hoofdbewegingen maakt. Daarnaast wordt er geen, dan wel onvoldoende rekening gehouden met haar psychische welstand. Volgens eiseres worden haar beperkingen onvoldoende meegenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 9 april 2019 medisch onderzocht en hiervan rapport opgesteld. De verzekeringsarts heeft in het rapport vermeld dat de WIA-beoordeling wordt uitgesteld in verband met een geplande gynaecologische ingreep van eiseres. Op 13 mei 2019 heeft de primaire verzekeringsarts eiseres opnieuw gezien op het spreekuur en haar medisch onderzocht. In het rapport van 14 mei 2019 is vermeld dat er redenen zijn om de belastbaarheid opnieuw in kaart te brengen naar de actuele situatie. De primaire verzekeringsarts concludeert dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte/gebrek. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in de FML van 13 mei 2019.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 15 april 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting van 12 februari 2020 en de ingebrachte en opgevraagde medische informatie van orthopedisch chirurg A.R.J. Langeveld van 14 april 2020, klinisch psycholoog – psychotherapeut drs. C. Çengel van 5 maart 2020, huisarts S. Anders van 25 februari 2020 en het medicatie-overzicht van Zuiderpark Apotheek van 20 juli 2019. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de belastbaarheid van eiseres per 5 juni 2019, zoals weergegeven in de FML van 13 mei 2019, correct is en niet is overschat.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht en de in bezwaar ingebrachte en opgevraagde medische informatie bij de oordeelsvorming betrokken. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiseres in voldoende mate in kaart gebracht. Wat betreft de stelling van eiseres dat haar beperkingen onvoldoende worden meegenomen in de FML, overweegt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de lichamelijke klachten van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b heroverwogen dat er passende beperkingen zijn aangenomen aan de linkerarm. De rechtbank merkt in dit kader op dat uit de medische informatie niet blijkt dat eiseres op de datum in geding klachten had aan haar rechterarm en -hand. De stelling van eiseres dat haar schouderklachten zullen verergeren als ze constant met één arm te werk zou gaan, ziet op mogelijke klachten in de toekomst en niet ten tijde van de datum in geding. Bovendien is deze stelling onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de psychische welstand van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b heroverwogen dat er sprake is van een matige depressie welke met sertraline en gedragstherapie en nu alleen medicamenteus wordt behandeld. Uit het rapport blijkt dat eiseres zelf heeft aangegeven dat de depressieve stoornis in remissie is. Met betrekking tot de door eiseres gestelde pijnlijke klachten als zij hoofdbewegingen maakt, heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport opgenomen dat er gelet op het verrichte lichamelijk onderzoek onvoldoende grond is voor het vastleggen van deze beperking. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de primair beoordelend verzekeringsarts bij het opstellen van het belastbaarheidsprofiel rekening gehouden met de beperkingen zoals die konden worden geobjectiveerd. In de bezwaarfase komen geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren, aldus de verzekeringsarts b&b. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres in beroep geen aanvullende medische informatie in het geding heeft gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling van haar lichamelijke en psychische aandoeningen door de verzekeringsarts b&b had kunnen ontstaan. Hierbij tekent de rechtbank aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen.
4.6
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de geduide functies niet passend voor haar zijn. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 15 mei 2020 geen bestuurlijke heroverweging heeft verricht, maar slechts de beschikbare medische gegevens van de primaire arbeidsdeskundige opnieuw heeft bekeken. De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundige functies duidt aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien de FML te wijzigen. Omdat de FML ongewijzigd is vastgesteld, heeft de arbeidsdeskundige b&b de heroverweging naar het oordeel van de rechtbank terecht gebaseerd op de FML van 13 mei 2019 en het medisch rapport van 15 april 2020. De arbeidsdeskundige b&b heeft geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt blijven. De primaire arbeidsdeskundige heeft de signaleringen toegelicht en de arbeidsdeskundige b&b is ingegaan op de door eiseres aangevoerde bezwaren. Daarbij heeft ook nader overleg met de verzekeringsarts b&b plaatsgevonden. De rechtbank heeft de functies bestudeerd en ziet geen aanwijzingen dat deze functies, gelet op de vastgelegde beperkingen van eiseres in de FML en de toelichtingen van de arbeidsdeskundigen, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals verzocht, verweerder op te dragen een onafhankelijk en volledig arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten.
6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.