ECLI:NL:RBDHA:2021:1099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
AWB 21/822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake feitelijke overdracht aan Italië

Op 9 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht aan Italië, die op 11 februari 2021 zou plaatsvinden. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om deze overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft.

De voorzieningenrechter overweegt dat bij een verzoek om een voorlopige voorziening de kans van slagen van het bezwaar centraal staat. In dit geval is er geen bewijs dat de overdracht in strijd zou zijn met de mensenrechten, zoals artikel 3 van het EVRM. Verzoeker heeft weliswaar medische klachten aangevoerd, maar de voorzieningenrechter concludeert dat deze klachten niet voldoende zijn om aan te nemen dat de overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van verzoekers gezondheid zou veroorzaken.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de coronamaatregelen in Italië geen belemmering vormen voor de overdracht. De Italiaanse autoriteiten zijn op de hoogte gesteld van verzoekers medische situatie en er zijn geen individuele garanties vereist. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/822

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker],

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker op 28 januari 2021 kenbaar gemaakt dat hij op 11 februari 2021, om [tijd] uur per vliegtuig (met vluchtnummer [vluchtnummer]) zal worden overgedragen aan Italië.
Verzoeker heeft op 9 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen overdracht.
Op 9 februari 2021 heeft verweerder schriftelijk gereageerd.
De gemachtigde van verzoeker is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Op 9 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en partijen hiervan in kennis gesteld.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Na kennisneming van de stukken en gelet op het feit dat de feitelijke overdracht staat gepland op 9 februari 2021 om [tijd] uur, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan, omdat uit de gegevens niet blijkt dat het om een vrijwillige terugreis zou gaan. Verweerder meldt de Italiaanse autoriteiten dat het om een gecontroleerde overdracht gaat en niet om een vrijwillige.
4. Het bezwaar van verzoeker is gericht tegen de feitelijke overdracht. Dat is een handeling van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw met een besluit gelijk is gesteld.
5. Verzoeker voert aan dat dat hij niet overgedragen kan worden naar Italië. Hij betoogt daartoe dat hij inmiddels onder behandeling staat van een pijnspecialist van het Centrum voor specialistische pijnzorg Nocepta. Vanwege zijn medische problematiek valt hij onder de reikwijdte van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië. In het licht van dit arrest en verzoekers situatie is er reden nader onderzoek te laten doen door een arts van het BMA. Daarnaast heeft verweerder geen individuele garanties verkregen met betrekking tot adequate opvang, ontvangst en voorzieningen inclusie (specialistische) medische zorg. Dit kan in strijd zijn met artikel 3 van het van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest).
6. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw tegen de feitelijke overdracht, is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot overdracht gebruik wordt gemaakt. Daarnaast is bij uitzondering bezwaar krachtens die bepaling mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke overdracht dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht mag worden uitgegaan.
7. Uit het arrest C.K. tegen Slovenië, volgt dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. Indien een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:129). Die gegevens ontbreken echter. Weliswaar heeft eiser, als nieuw gegeven, een verklaring overgelegd van anesthesioloog-pijnspecialist C. Robers van Nocepta, en daaruit komt naar voren dat sprake is van buikpijnklachten bij verzoeker en dat hij behoorlijk afvalt, maar dat die klachten aan overdracht in de weg staan blijkt niet. Dit omdat een ernstige achteruitgang van de gezondheid hieruit niet naar voren komt in geval van overdracht. In de verklaring staat ook dat verzoeker voor zijn pijnklachten wordt behandeld en verder onderzoek wil inzetten, maar ook hieruit wordt geen achteruitgang bij overdracht aannemelijk.
8. Verweerder heeft verder niet ten onrechte gesteld dat eiser met het overleggen van de verklaring van Robers onvoldoende aanknopingspunten naar voren heeft gebracht dat overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
9. Verweerder heeft verder de Italiaanse autoriteiten op de hoogte gesteld van verzoekers medische situatie. In de overdrachtsformulieren voor de Italiaanse autoriteiten heeft verweerder melding gemaakt van verzoekers buikpijnklachten en gewichtsverlies en vermeld dat daar medische opvolging voor wordt gevraagd. Voor zover eiser heeft bedoeld aan te voeren dat hij een kwetsbare vreemdeling is, is hiervoor gezien de medische informatie geen aanleiding. Verder heeft verweerder daar niet ten onrechte over gesteld dat er ten aanzien van eiser, gelet op recente jurisprudentie van de Afdeling, geen individuele garanties verstrekt hoeven te worden.
10. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de corona-pandemie niet in de weg hoeft te staan aan een overdracht aan Italië. Verweerder mag er gelet op het interstatelijke vertrouwensbeginsel van uit gaan dat de Italiaanse autoriteiten maatregelen nemen ter voorkoming van een verdere verspreiding van het coronavirus en dat verzoeker bij terugkeer naar Italië dus geen andere risico’s loopt dan in Nederland.
11. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen redelijke kans van slagen heeft. Van andere belangen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de voorzieningenrechter het verzoek toch moet toewijzen, is niet gebleken. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.