ECLI:NL:RBDHA:2021:10957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 18/8331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor fiscale schade door nabetalingen van uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die fiscale schade claimde als gevolg van nabetalingen van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder op 6 november 2020 een tussenuitspraak gedaan waarin werd bepaald dat een deskundige, prof. dr. A.O. Lubbers, zou worden ingeschakeld om de hoogte van de schade te berekenen. De deskundige concludeerde in zijn rapport van 26 juni 2021 dat verzoeker per saldo geen nadeel had geleden door de nabetaling, behalve een nadeel van € 783,- als gevolg van heffingskortingen. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn conclusies en geen aanleiding gezien om deze niet te volgen.

Verzoeker had betoogd dat er meerdere nabetalingen waren gedaan door het Uwv en dat hij hierdoor geconfronteerd was met terugvorderingen van huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. De rechtbank oordeelde echter dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er naast de nabetaling op 5 december 2017 nog andere nabetalingen waren gedaan. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelde het Uwv tot het betalen van € 783,- aan verzoeker. Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 374,- en moest het griffierecht van € 46,- vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoeker heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Voor het procesverloop wordt verwezen naar de tussenuitspraak die de rechtbank heeft gedaan op 6 november 2020. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek om schadevergoeding geschorst en bepaald dat een fiscalist als deskundige wordt benoemd voor het verrichten van een onderzoek naar de vraag of verzoeker fiscale schade heeft geleden en zo ja, voor welk bedrag. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Op 26 juni 2021 heeft prof. dr. A.O. Lubbers (de deskundige) zijn rapport aan de rechtbank toegezonden. Bij brief van 15 juli 2021 heeft verweerder daarop gereageerd. Bij emailbericht van 2 augustus 2021 heeft verzoeker een reactie op het rapport ingediend.
Nu geen van partijen opnieuw mondeling op een zitting wenste te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In zijn rapport van 26 juni 2021 concludeert de deskundige dat verzoeker per saldo geen nadeel heeft geleden als gevolg van de progressie van het belastingtarief en als gevolg van tariefwijzigingen doordat in 2017 een nabetaling van de uitkering heeft plaatsgevonden in vergelijking met de situatie dat de uitkering voor de juiste bedragen in de juiste jaren zou zijn betaald. Op het punt van de heffingskortingen heeft verzoeker een nadeel van in totaal € 783,- geleden. De vraag wat de gevolgen van de nabetaling voor de huurtoeslag en de zorgtoeslag zijn, valt volgens de deskundige buiten de aan hem voorgelegde vraagstelling, omdat het daarbij niet om fiscale schade gaat. Daarbij komt dat deze vraag buiten zijn expertise valt en het dossier op dit punt onvoldoende informatie bevat om conclusies te trekken, aldus de deskundige.
3. In de brief van 15 juli 2021 heeft verweerder te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de bevindingen van de deskundige.
4.1
Verzoeker stelt dat de berekening van de fiscale schade door de deskundige onjuist is, omdat niet één, maar zeker drie nabetalingen zijn gedaan door het Uwv. Als gevolg van deze nabetalingen is verzoeker geconfronteerd met een terugvordering van door hem ontvangen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2015 tot en met 2017. Deze terugvordering is volgens verzoeker aan te merken als fiscale schade. De deskundige gaat hier ten onrechte aan voorbij. Ten slotte had de deskundige zich moeten baseren op de oorspronkelijke jaarinkomens in plaats van die in de middelingsbeschikking van de Belastingdienst van 16 oktober 2019. Het rapport van de deskundige is daarom onbruikbaar.
4.2
Voor het bepalen van de hoogte van de fiscale schade is de deskundige uitgegaan van de nabetaling die het Uwv heeft gedaan op 5 december 2017. Het gaat hierbij om de nabetaling van verzoekers Ziektewet-uitkering over de perioden van 27 augustus 2015 tot en met 1 januari 2017 en van 2 januari 2017 tot en met 21 augustus 2017.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv naast de nabetaling op 5 december 2017, nog andere nabetalingen heeft gedaan in de jaren 2015 en 2016. Uit de door verzoeker overgelegde stukken kan dat niet worden afgeleid.
4.4
De rechtbank volgt verzoeker voorts niet in zijn betoog dat de terugvordering van door hem ontvangen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is aan te merken als fiscale schade die door het Uwv vergoed zou moeten worden. Fiscale schade betreft het nadeel dat verzoeker door de nabetaling heeft ondervonden als gevolg van de progressie van het belastingtarief, tariefwijzigingen en wijzigingen in de geldende heffingskortingen. De terugvordering van huur- en zorgtoeslag dan wel kindgebonden budget staat daar los van en komt niet voor vergoeding in aanmerking. Deze terugvordering ziet op een bedrag waar verzoeker als gevolg van het gewijzigde belastbare inkomen niet langer recht heeft. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat verzoeker schade heeft geleden als gevolg van de nabetaling in relatie tot de huur- en zorgtoeslag dan wel het kindgebonden budget. Het betoog faalt.
4.5
De rechtbank ziet ten slotte geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de deskundige bij het berekenen van de fiscale schade verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd. De stelling dat de deskundige zich heeft gebaseerd op verkeerde jaarinkomens en dat nu eerder in de procedure is gesproken over andere (lagere) bedragen deze lagere bedragen het uitgangspunt voor de berekening moeten zijn, is daartoe onvoldoende. Dat de deskundige vanuit fiscaal opzicht de verkeerde inkomensgegevens heeft betrokken is met die stelling niet gebleken.
5. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de deskundige niet te volgen in zijn conclusies.
6. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van € 783,-.
7. Omdat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toewijst, veroordeelt zij verweerder ook in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Verzoeker heeft zich pas na de tussenuitspraak laten bijstaan door zijn gemachtigde. De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten stelt de rechtbank daarom op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker van € 783,-;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 374,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.