ECLI:NL:RBDHA:2021:10956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 21/3961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van beroepschrift als bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een particulier, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een woning te veranderen in twee woningen, maar deze aanvraag werd op 20 mei 2021 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht de rechtbank om het bezwaar als rechtstreeks beroep te behandelen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen uitputtende gedachtewisseling tussen partijen had plaatsgevonden, waardoor de zaak zich niet leende voor rechtstreeks beroep. De rechtbank bepaalde dat het beroepschrift als bezwaarschrift moest worden behandeld en werd teruggezonden naar verweerder. Tevens werd verweerder opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht, waarbij werd vastgesteld dat de zaak niet geschikt was voor directe behandeling door de rechter, gezien de onduidelijkheid over de feiten en juridische standpunten. De uitspraak benadrukt het belang van een goede gedachtewisseling tussen partijen in de bezwaarfase voordat een beroep bij de rechter kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Bosma),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de woning [adres] [huisnummer] tot twee woningen afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Vooruitlopend op de doorzending door verweerder en met instemming van verweerder heeft eiser op 3 juni 2021 het tegen het bestreden besluit gemaakte bezwaar aan de rechtbank toegezonden met het verzoek dit te behandelen als rechtstreeks beroep tegen het bestreden besluit. Bij brief van 15 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar aan de rechtbank doorgezonden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan het bestuursorgaan met het verzoek instemmen indien de zaak daarvoor geschikt is.
2. Op grond van artikel 8:54a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Op grond van het tweede lid van dit artikel strekt de uitspraak er in dat geval toe dat het bestuursorgaan het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt.
3. Evenals in artikel 8:54 is in artikel 8:54a bewust gekozen voor een kennelijkheidscriterium. De zaak moet dus duidelijk ongeschikt zijn om meteen bij de rechter te worden behandeld. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de feiten of de standpunten over en weer nog niet duidelijk zijn, dat nog onvoldoende blijkt van inspanningen om het geschil op te lossen of dat er twijfel is over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift (Kamerstukken II 27563, nr. 3, p. 7, 9 en 12).
4. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder heeft verzocht in te stemmen met het instellen van rechtstreeks beroep met als doel dit beroep gevoegd te behandelen met het reeds bij de rechtbank aanhangige beroep (SGR 20/5737) over een woonvormingsvergunning, die op 14 juni 2021 ter zitting zou worden behandeld.
5. Bij brief van 8 juni 2021 heeft de rechtbank het verzoek om gevoegde behandeling afgewezen. Hiermee is ook het doel van het rechtstreeks beroep komen te vervallen. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak meerdere vragen van zowel feitelijke als juridische aard spelen, in het bijzonder over de vraag of sprake is van een vergunningplichtige activiteit en of sprake is van bijzondere omstandigheden in het kader van de te hanteren parkeernormen. Uit het dossier blijkt niet dat hierover al een uitputtende gedachtewisseling tussen partijen heeft plaatsgevonden. Gelet hierop leent de zaak zich niet voor rechtstreeks beroep. Partijen dienen de bezwaarfase te benutten om alsnog van gedachten te wisselen over de feitelijke en juridische twistpunten.
6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met het instellen van rechtstreeks beroep. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt. Het beroepschrift zal dan ook worden teruggezonden naar verweerder.
7. Aangezien verweerder ten onrechte heeft ingestemd met het rechtstreeks beroep, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder het met betrekking tot deze zaak door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.