ECLI:NL:RBDHA:2021:10946
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van familierechtelijke relatie en middelenvereiste
In deze zaak heeft eiser, die stelt de Eritrese nationaliteit te bezitten en geboren te zijn op 1 januari 1948, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser claimt de echtgenoot te zijn van referente, die op 16 juni 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een mvv (machtiging tot voorlopig verblijf) op basis van gezinshereniging, maar deze aanvraag is afgewezen omdat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard.
De rechtbank overweegt dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft geen geldige huwelijksakte overgelegd en zijn identiteit is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de dochters van referente niet als objectief bewijs kunnen worden aangemerkt. Bovendien is er geen bewijs dat de bezoeken van referente aan Khartoem bedoeld waren om het huwelijk met eiser te onderhouden. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank merkt op dat de afwijzing van de aanvraag niet enkel berust op het ontbreken van officiële documenten, maar ook op het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat referente niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.