ECLI:NL:RBDHA:2021:10946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21.3058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van familierechtelijke relatie en middelenvereiste

In deze zaak heeft eiser, die stelt de Eritrese nationaliteit te bezitten en geboren te zijn op 1 januari 1948, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser claimt de echtgenoot te zijn van referente, die op 16 juni 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een mvv (machtiging tot voorlopig verblijf) op basis van gezinshereniging, maar deze aanvraag is afgewezen omdat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard.

De rechtbank overweegt dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft geen geldige huwelijksakte overgelegd en zijn identiteit is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de dochters van referente niet als objectief bewijs kunnen worden aangemerkt. Bovendien is er geen bewijs dat de bezoeken van referente aan Khartoem bedoeld waren om het huwelijk met eiser te onderhouden. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank merkt op dat de afwijzing van de aanvraag niet enkel berust op het ontbreken van officiële documenten, maar ook op het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat referente niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/3058
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van in de zaak tussen
[naam 1], eiser,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Lorier.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 april 2021 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referente), [naam 3] (dochter van referente) en A.A. Fawzy (tolk).

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld de Eritrese nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1948. Eiser stelt de echtgenoot van referente te zijn. Ook stelt hij dat hij de vader is van [naam 3], de dochter van referente.
2. Referente heeft op 16 juni 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen in Nederland. Vervolgens heeft zij op 11 juli 2016 ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend om verlening van een mvv [1] in het kader van nareis. Bij besluit van 8 juni 2017 is deze aanvraag afgewezen en bij besluit van 2 mei 2018 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2018 staat dit besluit in rechte vast.
3. Op 10 februari 2020 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag om verlening van een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 16 oktober 2020 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. Referente voldoet niet aan het middelenvereiste en komt niet in aanmerking voor vrijstelling. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen hem en referente niet aannemelijk zijn gemaakt. De huwelijksrelatie is niet met een geldige, gelegaliseerde huwelijksakte onderbouwd. Eiser heeft zijn huwelijk met referente ook niet met (indicatieve) bewijsmiddelen aangetoond. Nu de gezinsband niet is aangetoond, is er volgens verweerder geen sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM. [2]
4. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat referente wel in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste, omdat sprake is van een blijvende ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling. Verder werpt verweerder ten onrechte het ontbreken van onderbouwende documenten aan eiser tegen. Reeds uit de asielprocedure van referente en haar gezin blijkt dat haar familie niet over documenten beschikte. Daarnaast zijn referente en eiser door de sheikh in het dorp getrouwd. Hierdoor hebben zij geen huwelijksakte, maar zij hebben wel een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. Eiser heeft zijn identiteit onderbouwd met (een kopie van) zijn rijbewijs. Eiser stelt verder dat artikel 11 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] zich ertegen verzet dat een aanvraag als deze wordt afgewezen enkel op grond van het ontbreken van officiële bewijsstukken ter onderbouwing van het huwelijk of de identiteit van de gezinshereniger. Verweerder diende bovendien onderzoek te doen naar het bestaan van beschermenswaardig gezinsleven, nu dit een kwestie is van feitelijke aard.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste, aangezien zij een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. In geschil is de vraag of referente in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste.
6. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat referente niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. [4] Voor wat betreft de arbeidsinschakelingsplicht heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat referente blijvend niet in staat is om hieraan te voldoen. Zo blijkt uit het overgelegde besluit van de gemeente [plaatsnaam] van 28 oktober 2019 slechts dat referente per die datum is ontheven van de arbeidsverplichtingen. Van een eerdere en/of een volledige ontheffing van de arbeidsinschakelingsplicht is niet gebleken. Dat uit Suwinet blijkt dat referente al vanaf 17 juni 2014 een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, leidt niet tot een andere conclusie. Hieruit kan immers niet worden afgeleid dat vanaf die datum sprake was van een volledige ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat referente volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Er zijn geen documenten overgelegd waaruit blijkt van een dergelijke vaststelling door een bedrijfs- of verzekeringsarts. Evenmin is inzicht gegeven in het arbeidsperspectief van referente of de te verwachten ontwikkeling van haar gezondheidstoestand. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat (eenmalig) ontheffing is verleend voor arbeidsinschakeling.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ter onderbouwing van zijn identiteit en zijn huwelijk met referente geen officiële documenten heeft overgelegd. De overgelegde kopie van het rijbewijs van eiser is onvoldoende om zijn identiteit aan te tonen, aangezien het document geen identificerende gegevens zoals een geboortedatum en geboorteplaats bevat. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het ontbreken van (officiële) documenten hem niet kan worden tegengeworpen, omdat eiser jaren in detentie in Eritrea zou hebben verbleven. Eiser heeft deze verklaring immers niet met bewijsstukken aangetoond of aannemelijk gemaakt. Eiser heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert voor wat betreft het overleggen van officiële documenten. Er is evenmin sprake van substantieel indicatief bewijs van eisers identiteit en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente. In dat kader heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat de verklaringen van de dochters van referente waarin zij stellen dat eiser is getrouwd met referente als zodanig onvoldoende zijn, aangezien deze verklaringen niet uit objectieve bron komen. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde vliegtickets niet kan worden afgeleid dat de bezoeken van referente aan Khartoem bedoeld waren om het huwelijk met eiser te onderhouden. De enkele stelling dat het gestelde huwelijk door een sheikh is gesloten in het dorp van referente en eiseres is zonder nadere onderbouwing eveneens onvoldoende. Dit betekent dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. De afwijzing van de aanvraag is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
8. Ten aanzien van het beroep van eiser op strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn, merkt de rechtbank op dat de afwijzing niet slechts berust op het ontbreken van officiële documenten, nu ook het ontbreken van voldoende middelen van bestaan is tegengeworpen. De Gezinsherenigingsrichtlijn staat niet in de weg aan tegenwerping van het middelenvereiste. [5] Deze beroepsgrond slaagt reeds hierom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 1 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2003/86/EG.
4.Zoals genoemd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat lidstaten een minimuminkomen kunnen bepalen waaraan een gezinshereniger dient te voldoen, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand.