ECLI:NL:RBDHA:2021:10897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
21_6025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en weigering huisbezoek zonder redelijke grond

Op 8 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2021, waarbij haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd beëindigd en ingetrokken. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster in acute financiële nood verkeerde door het intrekken van haar uitkering.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks de betwisting door verweerder. Verweerder had betoogd dat verzoekster geen gegevens had ingediend voor een nieuwe bijstandsaanvraag en dat er geen bewijs was van betalingsachterstanden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster op dat moment geen bijstandsuitkering had en geen andere inkomsten kon aantonen, wat het spoedeisend belang bevestigde.

De rechter heeft vervolgens de rechtmatigheid van het besluit van verweerder beoordeeld. Verweerder had de intrekking van de bijstandsuitkering gebaseerd op het feit dat verzoekster had geweigerd mee te werken aan een huisbezoek, wat volgens de wet een schending van de medewerkingsverplichting inhield. Verzoekster voerde aan dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor verweerder om het huisbezoek te rechtvaardigen, gezien het hoge waterverbruik op het adres van verzoekster en de verklaringen van buurtbewoners.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het besluit van 18 augustus 2021 in bezwaar in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6025

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder(gemachtigde: mr. A. Blok).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft verweerder de aan verzoekster toegekende uitkering krachtens de Participatiewet (Pw) per 18 augustus 2021 beëindigd en deze uitkering vanaf
3 augustus 2021 ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
2.2.
Verzoekster voert aan dat nu haar bijstandsuitkering is ingetrokken, zij geen inkomsten meer heeft en daardoor haar vaste lasten niet meer kan betalen.
2.3
Verweerder heeft betwist dat er een spoedeisend belang is. Verweerder heeft er op gewezen dat verzoekster op 23 augustus 2021 opnieuw een aanvraag voor bijstandsuitkering heeft ingediend en dat deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling is gesteld. Naar de mening van verweerder is vreemd dat verzoeker wel een verzoek om een voorlopige voorziening indient, maar tegelijkertijd niet de gegevens indient die nodig zijn voor de nieuwe bijstandsaanvraag. Verder heeft verweerder er op gewezen dat verzoekster geen bewijzen van betalingsachterstanden heeft.
2.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het opmerkelijk is dat verzoekster bij haar nieuwe aanvraag niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Zoals verweerder terecht heeft gesteld mag van verzoekster verwacht worden dat zij er alles aan doet om een bijstandsuitkering veilig te stellen. Dit neemt echter niet weg dat verzoekster op dit moment geen bijstandsuitkering heeft en ook niet is gebleken dat zij andere inkomsten heeft. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang.
3. Aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel zal worden bepaald of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Aan verzoekster is per 28 februari 2002 een bijstandsuitkering toegekend, laatstelijk naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft bij besluit van 18 augustus 2021 het recht van verzoekster op een bijstandsuitkering ingetrokken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoekster haar medewerking aan een huisbezoek op 3 augustus 2021 heeft geweigerd. Hierdoor heeft zij onvoldoende inlichtingen verstrekt als gevolg waarvan haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6. Verzoekster voert aan dat er geen redelijke grond was voor verweerder om een huisbezoek af te leggen.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat.
7.2.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
7.3.
Uit het dossier is gebleken dat de dochter van verzoekster in 2020 een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft gedaan en dat toen is gebleken dat haar bankafschriften op het adres van verzoekster stonden geregistreerd. Dit was voor verweerder aanleiding gegevens op te vragen over het waterverbruik bij het Waterbedrijf Evides. Uit die gegevens is volgens verweerder gebleken dat het waterverbruik overeenkomt met het verbruik van een huishouden van 4 personen. Vervolgens is getracht op 29 april 2021, 11 mei 2021 en op 20 juli 2021 een huisbezoek af te leggen. Bij elk bezoek werd na aanbellen niet gereageerd en was de raambedekking gesloten waardoor er geen zicht mogelijk was in de woning. Bij het laatste huisbezoek werd de medewerkers van verweerder aangesproken door twee buurvrouwen. Nadat deze medewerkers zich hadden gelegitimeerd, verklaarden de vrouwen dat op het adres van verzoekster een oude Marokkaanse vrouw met haar 2 inwonende zoon woont. Zij wezen daarbij naar twee auto’s en verklaarden dat deze aan de zoons toebehoorden. Bij navraag bij de RDW is gebleken dat de auto’s op naam stonden van een dochter en van een zoon van verzoekster.
Verweerder heeft hierin aanleiding gezien verzoekster op te roepen voor een gesprek op 3 augustus 2021. Bij dit gesprek heeft verzoekster omtrent het waterverbruik verklaard dat zij 1 x per week wast, soms 2 x per week, dat zij suikerziekte heeft en veel zweet en dan gaat douchen, dat er een lekkage is geweest en dat dit hoge waterverbruik verklaart en dat zij ook veel water verbruikt als haar kinderen en kleinkinderen er zijn.
7.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestond er voor verweerder een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het waterverbruik op het adres van verzoekster ziet op een verbruik van minimaal 4 personen, terwijl verzoekster bij het gesprek heeft volgehouden dat zij alleen woont in de woning, en dat voorts buurtbewoners hebben verklaard dat in de woning verzoekster met haar twee inwonende zoons woont. Verzoekster heeft bij het gesprek op 3 augustus 2021 geen afdoende verklaring kunnen geven voor het hoge waterverbruik. De door verzoekster genoemde redenen voor het hoge waterverbruik acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Onder deze omstandigheden kan worden getwijfeld aan de juistheid van de door verzoekster opgegeven woon- en leefsituatie, zodat een huisbezoek was gerechtvaardigd. Gebleken is dat verzoekster er tweemaal op is gewezen dat indien zij weigert mee te werken aan het huisbezoek, dit gevolgen heeft voor haar uitkering.
7.5.
Verzoekster stelt dat er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op haar privacy, nu de handhavingsspecialisten de buurvrouwen vragen heeft gesteld omtrent haar woonsituatie. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarin niet. De buurvrouwen hebben bij het mislukte huisbezoek op 20 juli 2021 aan deze handhavingsspecialisten spontaan meegedeeld dat verzoekster nooit opendoet, maar wel thuis is. Vervolgens hebben de handhavingsspecialisten zich aan de buurvrouwen gelegitimeerd en aan de buurvrouwen nadere vragen gesteld omtrent de woonsituatie van verzoekster. De antwoorden hierop heeft verweerder bij zijn onderzoek mogen betrekken.
7.6.
Verzoekster stelt dat haar dochter bij het gesprek met de handhavingsspecialist niet voor haar mocht tolken bij het gesprek. Gebleken is dat verweerder bij het gesprek gebruik heeft gemaakt van een officiële tolk. Daarmee is juist gewaarborgd dat een correcte vertaling plaatsvindt. Immers, een tolk is een beëdigd vertaler. Nu verzoekster zelf heeft verklaard dat zij de tolk goed heeft begrepen, heeft de voorzieningenrechter geen reden om twijfelen aan de juistheid van het verslag en de daarin opgenomen verklaring van verzoekster.
8. Nu verzoekster door haar weigering mee te werken aan het huisbezoek de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet heeft geschonden, heeft verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter terecht de bijstandsuitkering van verzoekster per 18 augustus 2021 beëindigd en deze uitkering vanaf 3 augustus 2021 ingetrokken.
9. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 18 augustus 2021 in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.