ECLI:NL:RBDHA:2021:10897
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering en weigering huisbezoek zonder redelijke grond
Op 8 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2021, waarbij haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd beëindigd en ingetrokken. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster in acute financiële nood verkeerde door het intrekken van haar uitkering.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks de betwisting door verweerder. Verweerder had betoogd dat verzoekster geen gegevens had ingediend voor een nieuwe bijstandsaanvraag en dat er geen bewijs was van betalingsachterstanden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster op dat moment geen bijstandsuitkering had en geen andere inkomsten kon aantonen, wat het spoedeisend belang bevestigde.
De rechter heeft vervolgens de rechtmatigheid van het besluit van verweerder beoordeeld. Verweerder had de intrekking van de bijstandsuitkering gebaseerd op het feit dat verzoekster had geweigerd mee te werken aan een huisbezoek, wat volgens de wet een schending van de medewerkingsverplichting inhield. Verzoekster voerde aan dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor verweerder om het huisbezoek te rechtvaardigen, gezien het hoge waterverbruik op het adres van verzoekster en de verklaringen van buurtbewoners.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het besluit van 18 augustus 2021 in bezwaar in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.