ECLI:NL:RBDHA:2021:10862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.6385 en NL21.6386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Iraanse asielzoekster wegens kennelijk ongegrondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse asielzoekster tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die in 2018 naar Nederland was gekomen met een geldig Schengen-visum, had een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar deze werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat eiseres zich niet direct na binnenkomst in Nederland had gemeld om haar asielaanvraag in te dienen. Eiseres had verklaard dat zij pas drie maanden later, na te hebben gehoord dat zij in Iran werd gezocht, haar aanvraag indiende. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank heeft ook de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres beoordeeld, waarbij de elementen van haar relaas die door de staatssecretaris als geloofwaardig werden beschouwd, onvoldoende zwaarwegend werden geacht voor het verlenen van asiel. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet in redelijkheid had kunnen stellen dat eiseres ongeloofwaardig had verklaard over de verkrachting door een vriend, maar dat dit niet leidde tot een asielvergunning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.6385 (beroep) en NL21.6386 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

ProcesverloopBij besluit van 23 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat zij niet mag worden uitgezet totdat op haar beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk in de taal Farsi was I. Soltani aanwezig. Ook was de moeder van eiseres op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989. Ze is op 19 juli 2018 met een geldig Schengen-visum naar Nederland gereisd. Ze heeft op 16 oktober 2018 haar asielaanvraag ingediend.
Asielrelaas
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiseres is in 2015 getrouwd met [naam echtgenoot] , een strenge, chauvinistische man. Zij mocht van hem niet met mannelijke vrienden omgaan, maar stiekem deed zij dit toch. Eiseres is op 7 juni 2018 verkracht door [naam vriend] , een vriend bij wie zij op bezoek was. Later heeft hij haar telefonisch verteld dat hij bewijs had van hun 'overspel', namelijk een film en foto's. Toen eiseres in Nederland bij haar moeder op bezoek was, werd zij door haar vader gebeld. Die vertelde dat de inlichtingendienst aan haar deur was geweest en dat zij werd gezocht voor overspel, goddeloosheid, verstoring tegen het regime en provocatie. De inlichtingendienst had tegen haar man gezegd dat eiseres zich moest melden. Bij terugkeer in Iran vreest eiseres voor de autoriteiten vanwege deze beschuldigingen. Ook vreest ze voor haar echtgenoot, van wie ze wil scheiden. Hij wil dat eiseres terug naar Iran komt en is al een keer in Nederland geweest om haar te zoeken. Verder heeft eiseres verklaard dat ze afvallig is van de islam en dat ze daar teksten over heeft geschreven. Deze teksten had ze op haar computer staan en de computer is meegenomen door de inlichtingendiensten.
Bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) nationaliteit, identiteit en herkomst;
2) huwelijk met [naam echtgenoot] ;
3) verkrachting door [naam vriend] en problemen als gevolg daarvan;
4) afwending van de islam.
3.2.
Verweerder heeft de elementen 1, 2 en 4 geloofwaardig bevonden. Deze elementen zijn volgens verweerder echter onvoldoende zwaarwegend voor het verlenen van een asielvergunning. Verweerder heeft element 3 ongeloofwaardig bevonden. Omdat eiseres zich niet direct na aankomst in Nederland heeft gemeld, heeft verweerder haar aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert in beroep aan dat haar asielrelaas wel geheel geloofwaardig is. Uit het algemeen ambtsbericht over Iran en andere landeninformatie blijkt dat haar relaas strookt met wat verder over Iran bekend is. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar asielrelaas een medische verklaring overgelegd van de arts die haar na de verkrachting heeft onderzocht. Daarnaast had eiseres tijdens haar nader gehoor en aanvullend gehoor last van psychische klachten, waardoor zij niet goed genoeg heeft kunnen verklaren. Zij heeft dit onderbouwd met een verklaring van haar behandelaar en psycholoog. De gehoormedewerker heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Ook was de vertaling door de tolk niet goed genoeg en heeft de gehoormedewerker onvoldoende doorgevraagd over de gebeurtenissen met [naam vriend] . Ten slotte heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de aanvraag kennelijk ongegrond is.
Beoordeling door de rechtbank
De kwaliteit en zorgvuldigheid van de gehoren
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de gehoren van eiseres onvoldoende zorgvuldig zijn afgenomen of anderszins niet goed zijn verlopen. Uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat de gehoormedewerker rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van eiseres zoals die uit het FMMU-rapport naar voren komen. Er is regelmatige gepauzeerd en toen eiseres na een uur pauze aangaf dat het niet goed met haar ging, is met een medewerker van GZA (GezondheidsZorg Asielzoekers) overlegd en heeft zij paracetamol gekregen. Ze heeft toen nog een half uur gepauzeerd en daarna aangegeven dat ze in staat was om verder te gaan met het gehoor. Ook tijdens het aanvullend gehoor is regelmatig gepauzeerd. Bij beide gehoren was een medewerker van Vluchtelingenwerk aanwezig die geen opmerkingen had over de gang van zaken tijdens het gehoor. Daarnaast heeft eiseres niet concreet kunnen maken op welke punten of momenten zij onvoldoende in staat zou zijn geweest om te verklaren. Uit voornoemde verklaring van haar behandelaar en psycholoog blijkt dat eiseres psychisch niet stabiel is en dat zij daarvoor thans onder behandeling staat. Haar behandelaars achten een stabiele omgeving noodzakelijk voor het verdere verloop van de behandeling van eiseres. De rechtbank begrijpt de wenselijkheid hiervan, maar uit deze verklaring blijkt niet dat eiseres destijds niet in staat is geweest om adequaat over haar ervaringen in Iran te verklaren.
5.2.
Ook is niet gebleken dat de tolk tijdens het aanvullend gehoor niet goed heeft vertaald, zoals eiseres betoogt. Eiseres heeft aangegeven de tolk goed te kunnen begrijpen en ze heeft in het rapport van het gehoor geen concrete zinnen kunnen aanwijzen waar de vertaling tekort zou zijn geschoten. De beroepsgrond slaagt niet.
De geloofwaardigheid van de verkrachting en de problemen als gevolg daarvan
6.1.
Verweerder heeft niet in redelijkheid aan eiseres tegen kunnen werpen dat zij wisselend heeft verklaard over de reden waarom haar vriendin [naam vriendin] niet mee ging naar het feest bij [naam vriend] thuis. Eiseres heeft op pagina 10 van het nader gehoor en pagina 18 van het aanvullend gehoor verklaard dat [naam vriendin] niet naar het feest zou gaan, omdat ze niet kon komen. Uit de verklaring van eiseres die hier volgens verweerder mee in strijd is, op pagina 11 van het nader gehoor, blijkt onvoldoende dat eiseres zou hebben gezegd dat [naam vriendin] om een andere reden niet naar het feest is gegaan. Onder die omstandigheden heeft verweerder het ook niet in redelijkheid ongerijmd kunnen vinden dat [naam vriendin] niet van te voren aan eiseres heeft verteld dat het feest niet door ging. [naam vriendin] was immers niet door [naam vriend] afgebeld, omdat zij toch al niet naar het feest zou gaan.
6.2.
Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het bevreemdingwekkend is dat eiseres regelmatige met een groep vrienden omging die deels uit mannen bestond en dat zij alleen naar een feestje bij [naam vriend] thuis ging. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit niet zou passen in de Iraanse cultuur of waarom het vreemd zou zijn dat eiseres dit zou doen als het van haar man niet mocht. Daarnaast heeft eiseres toegelicht dat zij dacht dat er een feestje bij [naam vriend] thuis was, dus dat zij verwachtte dat zij daar niet alleen zou zijn.
6.3.
Ook heeft verweerder niet in redelijkheid aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de datum waarop haar moeder naar Iran kwam om haar op te zoeken. Eiseres heeft haar verklaring over de datum op pagina 12 van het nader gehoor immers gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom niet van deze correctie kan worden uitgegaan.
6.4.
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat in het bestreden besluit niet langer wordt tegengeworpen dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of ze verkracht is of niet. Verder betrekt de rechtbank ook nog dat eiseres bij haar beroepsgronden nog een medische verklaring heeft overgelegd van een arts die haar op 10 juni 2018 inwendig heeft onderzocht. Verweerder heeft over deze medische verklaring geen standpunt ingenomen.
6.5.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres ongeloofwaardig heeft verklaard over de verkrachting door [naam vriend] . Het bestreden besluit is dus op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
7.1.
De rechtbank ziet echter aanleiding om op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan dit gebrek voorbij te gaan, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk wel voldoende gemotiveerd dat de problemen als gevolg van de verkrachting niet geloofwaardig zijn. De rechtbank geeft hiervoor de volgende redenen.
7.2.
Verweerder mocht het onaannemelijk vinden dat [naam vriend] zelf naar de inlichtingendienst is gestapt om aangifte tegen eiseres te doen, aangezien hij degene is die haar verkracht heeft en daarmee ook een risico op bestraffing loopt. Hoewel uit de landeninformatie volgt dat bij seksueel contact buiten het huwelijk de kans op bestraffing voor de vrouw groter is en de strafmaat hoger, neemt dat niet weg dat ook mannen die in Iran misdrijven tegen de zedelijkheid begaan daarvoor vervolgd en bestraft kunnen worden.
7.3.
Ook mocht verweerder aan eiseres tegenwerpen dat zij niet over documenten beschikt waaruit blijkt dat de inlichtingendienst bij haar thuis is geweest of dat zij door de inlichtingendienst wordt gezocht, terwijl ze heeft verklaard dat ze ervan overtuigd is dat ze is gedagvaard. Verweerder mocht hierbij betrekken dat het vreemd is dat zij niet weet of een document is afgegeven, terwijl zij wel van haar vader heeft gehoord dat de inlichtingendienst bij haar thuis is geweest. Ook mocht verweerder hierbij betrekken dat haar verklaringen over dit onderwerp vaag en summier zijn gebleven.
7.4.
Daarnaast mocht verweerder aan eiseres tegenwerpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over sinds wanneer zij dagboekaantekeningen op haar computer bijhoudt over haar afvalligheid van de islam. Daarbij mocht verweerder betrekken dat eiseres niet heeft verklaard dat zij met [naam vriend] over deze aantekeningen heeft gesproken en dat daarom niet valt in te zien waarom de inlichtingendienst daar naar op zoek zou zijn.
7.5.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat de problemen als gevolg van de verkrachting door [naam vriend] ongeloofwaardig zijn. Dit relevante element hoefde voor verweerder daarom geen aanleiding te vormen om een asielvergunning aan eiseres te verlenen.
De vrees voor problemen vanwege afvalligheid
8.1.
Verweerder acht geloofwaardig dat eiseres zich heeft afgewend van de islam. Tussen partijen is niet in geschil dat het in beginsel mogelijk is om in Iran een seculier leven te leiden en niet in de problemen te komen als ongelovige, zolang men zich maar houdt aan de leefregels in die maatschappij. Ook is niet in geschil dat eiseres nooit problemen in Iran heeft ondervonden vanwege haar afvalligheid. Eiseres heeft echter naar voren gebracht dat zij bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, [1] omdat haar afvalligheid bij de Iraanse autoriteiten bekend is geworden.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Zoals hiervoor is overwogen mocht verweerder het ongeloofwaardig achten dat [naam vriend] aangifte heeft gedaan tegen eiseres en dat de inlichtingendienst bij haar thuis is langs geweest, haar computer in beslag heeft genomen en naar haar op zoek is. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat bij de Iraanse autoriteiten bekend is geworden dat eiseres niet meer in de islam gelooft.
De afwijzing als kennelijk ongegrond
9.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiseres zich niet zo spoedig mogelijk na binnenkomst in Nederland heeft gemeld om haar asielaanvraag in te dienen. [2] Zij heeft zich pas drie maanden later gemeld. Eiseres vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voor deze afdoeningswijze is gekozen. Eiseres heeft verklaard dat zij pas begin oktober 2018 van haar vader had gehoord dat zij gezocht werd in Iran en dat zij toen nog twee weken heeft gewacht met het indienen van haar asielaanvraag omdat zij van slag was en niet wist wat ze moest doen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond mocht afwijzen. Aangezien verweerder het ongeloofwaardig mocht achten dat eiseres in Iran wordt gezocht door de inlichtingendiensten en dat zij daarover door haar vader is gebeld, mocht verweerder ook concluderen dat eiseres geen gegronde reden had om zich niet direct bij binnenkomst te melden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10.1
Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Omdat hiermee op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10.2
Omdat er sprake is van een motiveringsgebrek, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep (NL21.6385) ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.6386) af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid vanmr. F.P. van Straelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarin is beslist op het beroep, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.