ECLI:NL:RBDHA:2021:10849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
09/322498-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Gewapende overvallen op supermarkt en slijterij door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van twee gewapende overvallen op een supermarkt en een slijterij in Den Haag. De verdachte heeft beide feiten bekend en is ter zitting verschenen. De officier van justitie, mr. S.R.C. Polderman, heeft gevorderd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld en bedreiging met geweld, gepleegd in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 17 december 2020 en 6 november 2020, respectievelijk een supermarkt en een slijterij heeft overvallen. Bij de eerste overval werd een mes gebruikt en bij de tweede een op een pistool gelijkend voorwerp. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 43 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een werkstraf van 60 uur opgelegd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een lichte oppositioneel opstandige gedragsstoornis en een ernstig bedreigde persoonsontwikkeling, wat van invloed is geweest op zijn delictgedrag. De rechtbank heeft besloten dat behandeling en begeleiding noodzakelijk zijn om recidive te voorkomen. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de supermarkt en het slachtoffer van de tweede overval, met een totaalbedrag van € 1.840,36.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/322498-20
Datum uitspraak 19 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
[adres]
.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 5 augustus 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. S.R.C. Polderman en de raadsman van de verdachte is mr. J.S. Jordan te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op omstreeks 17 december 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid sigaretten en/of vloeitjes en/of aanstekers, in elk geval enig goed en/of een geldbedrag van ca. 500 euro, althans enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] en/of [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts op in genoemde winkel te komen en/of
- (vervolgens) een (groot) mes te tonen aan die [slachtoffer 2] en/of
- (vervolgens) te roepen “maak de kassa open!” en/of
- op de toonbank te gaan staan en/of over de toonbank te springen en/of
- dicht bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en/of
- (vervolgens) een mes (meermalen) dicht langs het gezicht van die [slachtoffer 2] te zwaaien/halen en/of
- te graaien in de kassa lade en/of te graaien in de schappen;
2.
Hij op omstreeks 6 november 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van ca. 500,- euro, althans enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [naam slijterij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts en/of mondkap en/of in zwart gekleed in genoemde winkel binnen te komen en/of
- (vervolgens) een (groot) mes/een machete te tonen aan die [slachtoffer 3] en/of
- (vervolgens) te roepen “He broer, doe die kanker la open, nu!” en/of "lopen, snel nu!" en/of
- met een mes/machete in de richting van die [slachtoffer 3] te zwaaien en/of
- met een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] te richten en/of
- te graaien/grijpen in de kassa lade.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hetgeen ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met betrekking tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 5 augustus 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 17 december 2020, PL1500-2020380329-5, p. 12-13;
  • proces-verbaal verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] d.d. 17 december 2020, PL1500-2020380329-8, p. 17-19.
feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 5 augustus 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 6 november 2020, PL1500-2020335192-10, p. 244-246.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij 17 december 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid sigaretten en vloeitjes en aanstekers en een geldbedrag van ca. 500 euro,
van[naam supermarkt] en/of [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken door
- met een bivakmuts op in genoemde winkel te komen en
- vervolgens een groot mes te tonen aan die [slachtoffer 2] en
- vervolgens te roepen “maak de kassa open!” en
- op de toonbank te gaan staan en over de toonbank te springen en
- dicht bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en
- vervolgens een mes meermalen dicht langs het gezicht van die [slachtoffer 2] te zwaaien en
- te graaien in de kassalade en te graaien in de schappen.
2.
hij op 6 november 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van ca. 500,- euro
vande [naam slijterij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- met een bivakmuts en mondkap en in
hetzwart gekleed in genoemde winkel binnen te komen en
- vervolgens een machete te tonen aan die [slachtoffer 3] en
- vervolgens te roepen “He broer, doe die kanker la open, nu!” en "lopen, snel nu!" en
- met een machete in de richting van die [slachtoffer 3] te zwaaien en
- met een op een pistool gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] te richten en
- te graaien in de kassalade.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
1.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
2.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 43 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van onderwijs, het hebben van een dagbesteding, meewerken met de coach en het zich houden aan een avondklok met indien noodzakelijk elektronische controle en meewerken aan herstelbemiddeling met de slachtoffers (indien en voorzover de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht), met opdracht aan de gecertificeerde instelling tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De officier van justitie heeft gevorderd om de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft ingestemd met de straf zoals gevorderd door de officier van justitie, met dien verstande dat hij een kortere werkstraf bepleit en dat als bijzondere voorwaarde wordt toegevoegd de herstelbemiddeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft, toen hij nog maar veertien jaar was, binnen een tijdsbestek van anderhalve maand twee winkels overvallen. Beide keren heeft hij dit met een of meer anderen gedaan, waarbij vooraf een plan is gemaakt. De verdachte heeft bij een van de overvallen gebruik gemaakt van een (nep)vuurwapen. Zijn medeverdachte heeft bij deze winkelovervallen een groot mes of machete gebruikt om de medewerkers te bedreigen. Door de overval en zeker ook door de wapens zijn slachtoffers enorm geschrokken en hebben zij doodsangsten uitgestaan. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten niet nagedacht over het effect van zijn daden voor de slachtoffers en heeft enkel gedacht aan geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten vaak nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers hebben. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank acht het positief dat de verdachte uiteindelijk een bekennende verklaring heeft afgelegd en op zitting heeft hij meegewerkt om vragen van de rechtbank zo goed mogelijk te beantwoorden. De rechtbank weegt ook mee dat het de verdachte eerder niet is gelukt zich aan de schorsende voorwaarden te houden en dat hij weer betrokken is geweest bij een strafbaar feit, maar dat hij inmiddels open staat voor begeleiding en hulpverlening.
De GZ-psycholoog heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 26 maart 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in:
Verdachte is een ruim veertienjarige jongen met een gemiddeld tot begaafd intelligentieniveau. Er is bij verdachte een lichte oppositioneel opstandige gedragsstoornis gediagnosticeerd (‘licht’ omdat deze alleen op school lijkt te voorkomen) en een ernstig bedreigde persoonsontwikkeling vastgesteld. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Zowel de stoornis als de bedreigde persoonsontwikkeling zijn in een meerdere of mindere mate van invloed geweest op zijn delictgedrag, mits bewezen. Door de stoornis en bedreigde ontwikkeling heeft verdachte een gebrekkige gewetensontwikkeling en een gemis aan invoelingsvermogen in de medemens. Als gevolg daarvan heeft hij geen last van scrupules (ofwel van een innerlijk geweten) die hem ervan hadden kunnen weerhouden de geplande overvallen te gaan plegen (bij bewezenverklaring) en heeft hij zich enkel ten doel gesteld om aan geld te komen, zijn enige motief. Door deze negatieve impact op zijn gewetensontwikkeling en zijn vermogen tot empathie kan verdachte in de optiek van de rapporteur niet geheel verantwoordelijk worden gehouden voor zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Daarom zou de rapporteur de Rechtbank willen adviseren het ten laste gelegde hem in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidivegevaar is matig tot hoog en de risicofactoren zijn met name gelegen in zijn gebrekkige morele ontwikkeling en zijn hiermee verband houdende beperkte invoelingsvermogen. Daarnaast helpen de omgang met criminele jongeren en onvoldoende interesse in school betrokkene ook niet bij het vermijden van politiecontacten.
Om het recidivegevaar terug te dringen heeft verdachte hulp en behandeling nodig. Gedacht wordt aan een traject Perspectief Herstel bemiddeling, gericht op het bevorderen van zijn vermogen tot empathie en in gang brengen van de gewetensontwikkeling. Mocht een dergelijk programma niet haalbaar zijn (omdat slachtoffers niet willen/kunnen meewerken), dan zou een vergelijkbaar traject bij De Waag een goed alternatief zijn. Een vervolgtraject bij De Waag zou sowieso een goede optie zijn voor verdere behandeling van verdachte op het gebied van zijn morele ontwikkeling, in relatie tot een traject terugvalpreventie op het gebied van recidive. Binnen deze poliklinische behandeling kan voorts gedacht worden aan een betere emotieregulatie en leren onderhandelen over wensen in plaats van deze op te eisen zoals nu. De betrokkenheid van ouders bij de behandeling is hierbij van belang, opdat er meer gecommuniceerd zou worden tussen de gezinsleden en ook over emoties zou worden gesproken. Een coach vanuit Westcoaching Delft of een vergelijkbare instelling zoals Its4Sure zou ook helpend kunnen zijn ter ondersteuning van verdachte bij het voorkomen van recidive. Sinds medio maart 2021 is immers een coach aangetrokken die verdachte gaat ondersteunen bij de schoolgang. Verdere voortgang zal georganiseerd moeten worden door jeugdbescherming West zodat niet te veel hulpverleners bemoeienis hebben met verdachte en het gezin.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 juli 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De Raad is van mening dat gedragsverandering bij de verdachte van groot belang is, ter voorkoming van herhaling van delictgedrag. Vanwege de verharde houding van de verdachte zijn hiervoor strakke kaders en duidelijke begrenzing nodig, voor een langere periode. Gezien het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en de ernst en het risico op herhaling van strafbare feiten acht de Raad een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, onder de voorwaarden dat de verdachte zijn medewerking verleent aan toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De Raad adviseert als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het hebben van onderwijs dan wel een dagbesteding, behandeling bij de Waag, medewerking verlenen aan coaching van Westcoaching, een avondklok (van 07:00 uur tot 19:00 uur) en elektronisch toezicht.
De heer [naam] heeft namens de Raad ter zitting het volgende aan het advies toegevoegd:
Behandeling dient voorop te staan, hij staat op dit moment op de wachtlijst voor behandeling bij de Waag. Nu behandeling en begeleiding nodig zijn wordt ook het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden geadviseerd. Nu het ook belangrijk is dat de verdachte de consequenties van zijn delict gedrag ervaart, zeker nu hij nog niet erg onder de indruk lijkt van de gevolgen, wordt ook een fikse werkstraf geadviseerd.
6.3.3
De straf
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid en gaat daarom uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd zoals vermeld in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De rechtbank zal geen hogere onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte begint binnenkort bij School2Care, staat open voor behandeling en werkt goed mee met de coach. Nu de rechtbank, met de Raad en de jeugdreclassering, begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit om de verdachte de behandeling te bieden die hij nodig heeft. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Nu de rechtbank het van belang acht dat de verdachte de consequenties van zijn daden ervaart, kiest de rechtbank voor een lagere jeugddetentie, maar zal daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten twee winkelovervallen met wapens en bedreiging met geweld. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog en de Raad en hetgeen door de deskundigen ter zitting is medegedeeld, waaruit naar voren komt dat het recidivegevaar matig tot hoog is en dat behandeling noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [naam supermarkt]
[slachtoffer 1] , heeft zich namens [naam supermarkt] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 1.095,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade, bestaande uit de posten: geld (€ 365,00), sluiten onderneming (€ 700,00) en goederen (€ 30,00).
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging geeft aan dat als post wordt opgevoerd dat de onderneming een paar uur gesloten is geweest, echter hierbij is geen onderbouwing overgelegd. Dit deel van de vordering dient te worden afgewezen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde onder 1.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor zover deze betrekking heeft op de posten geld (€ 365,00) en goederen (€ 30,00) voor toewijzing vatbaar is. Vermelde posten zijn weliswaar niet onderbouwd, maar de rechtbank acht de gevorderde bedragen alleszins redelijk. De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post sluiting onderneming (€ 700,00), de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu dit onderdeel van de vordering niet is onderbouwd en de rechtbank zonder nadere toelichting niet een passend bedrag kan toekennen voor de tijdelijke sluiting van de onderneming. De rechtbank is van oordeel dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om een nadere onderbouwing te geven, een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 395,00, met oplegging van de wettelijke rente met ingang van de datum waarop de schade ontstond, te weten 17 december 2020.
Dit brengt mee dat de verdachte ook hoofdelijk wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en hij voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag van € 395,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 december 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank een gijzeling van 0 dagen verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal bepalen dat betaling van (een deel) van de vordering aan de benadeelde partij door de verdachte of de mededader, in mindering komt op de betalingsverplichting aan de Staat, dan wel aan de benadeelde partij, en dat dat ook andersom geldt.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.195,36. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 445,36, bestaande uit de posten: verlies van arbeidsvermogen (€ 409,09), verbruik eigen risico aanschaf vitamine D en slaapmedicatie
(€ 30,73) en reiskosten (€ 5,54). De vordering bestaat uit immateriële schade voor een bedrag van € 2.750,00.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de immateriële schade brengt de verdediging naar voren dat uit de overlegde medische documentatie blijkt dat de benadeelde partij reeds voorafgaande aan de overval medische klachten had. Dit maakt het lastig te beoordelen welke klachten direct voortvloeien uit het delict. De verdediging verzoekt dan ook het gevorderde bedrag te matigen.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Voor de immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 1000,00 hoofdelijk toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit genoegzaam volgt dat psychische schade is ontstaan. De verdachte is als winkelmedewerker het slachtoffer geworden van een heftige winkeloverval waarbij hij bedreigd is met een machete en een op een pistool gelijkend voorwerp. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, nu het voor de rechtbank onduidelijk is in hoeverre een deel van de in de vordering omschreven schade ontstaan is door het strafbare feit, dan wel ziet op reeds bestaande klachten.
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, met daaraan verbonden een gijzeling van 0 dagen.
De rechtbank zal bepalen dat betaling van (een deel) van de vordering aan de benadeelde partij door de verdachte of de mededader, in mindering komt op de betalingsverplichting aan de Staat, dan wel aan de benadeelde partij, en dat dat ook andersom geldt.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 150 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 42 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
2. zich gedurende een door Jeugdbescherming west Haaglanden te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd maximaal 6 maanden tussen 19:00 uur en 07:00 uur aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres], zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich – indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht – onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
4. gedurende de proeftijd, zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, zal deelnemen aan behandeling bij de Waag (FAST) of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
5. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, dan wel een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding zal hebben;
6. gedurende de proeftijd zal meewerken aan de coaching van Westcoaching en zich zal houden aan de afspraken die daar met hem gemaakt worden;
7. gedurende de proeftijd zal meewerken aan herstelbemiddeling met de slachtoffers – indien en voor zover de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht –;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
8. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
9. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
[naam supermarkt]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam supermarkt] , te betalen een bedrag van € 395,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 395,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.445,36, bestaande uit € 445,36 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.445,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), ook geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, kinderrechter,
en mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 19 augustus 2021.