ECLI:NL:RBDHA:2021:10848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
09319635-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Gewapende overvallen op supermarkt en slijterij door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van twee gewapende overvallen op een supermarkt en een slijterij. De verdachte heeft de feiten bekend en is ter zitting verschenen. De officier van justitie, mr. S.R.C. Polderman, heeft gevorderd dat de feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De tenlastelegging omvatte onder andere het binnenkomen van de winkels met een bivakmuts, het tonen van een mes of machete, en het bedreigen van medewerkers met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde en dat de overvallen gepaard gingen met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten vastgesteld op basis van de verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 220 dagen, waarvan 143 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en het volgen van onderwijs. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de supermarkt en een slachtoffer, behandeld en schadevergoedingen toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/319635-20
Datum uitspraak 19 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
hierna te noemen: de verdachte,
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 5 augustus 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. S.R.C. Polderman en de raadsman van de verdachte is mr. G.V. van der Bom te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op omstreeks 17 december 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid sigaretten en/of vloeitjes en/of aanstekers, in elk geval enig goed en/of een geldbedrag van ca. 500 euro, althans enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [supermarkt] en/of [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts op in genoemde winkel te komen en/of
- ( vervolgens) een (groot) mes te tonen aan die [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) te roepen “maak de kassa open!” en/of
- op de toonbank te gaan staan en/of over de toonbank te springen en/of
- dicht bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en/of
- ( vervolgens) een mes (meermalen) dicht langs het gezicht van die [slachtoffer 2] te zwaaien/halen en/of
- te graaien in de kassa lade en/of te graaien in de schappen;
2.
hij op omstreeks 6 november 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van ca. 500,- euro, althans enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [slijterij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met een bivakmuts en/of mondkap en/of in zwart gekleed in genoemde winkel binnen te komen en/of
- ( vervolgens) een (groot) mes/een machete te tonen aan die [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) te roepen “He broer, doe die kanker la open, nu!” en/of "lopen, snel nu!" en/of
- met een mes/machete in de richting van die [slachtoffer 3] te zwaaien en/of
- met een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] te richten en/of
- te graaien/grijpen in de kassa lade.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 5 augustus 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 17 december 2020, PL1500-2020380329-5, p. 12-13;
  • het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] d.d. 17 december 2020, PL1500-2020380329-8, p. 17-19.
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 5 augustus 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 6 november 2020, PL1500-2020335192-10, p. 244-246.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 17 december 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid sigaretten en vloeitjes en aanstekers en een geldbedrag van ca. 500 euro
van
[supermarkt] en/of [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- met een bivakmuts op in genoemde winkel te komen en
- vervolgens een groot mes te tonen aan die [slachtoffer 2] en
- vervolgens te roepen “maak de kassa open!” en
- op de toonbank te gaan staan en over de toonbank te springen en
- dicht bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en
- vervolgens een mes meermalen dicht langs het gezicht van die [slachtoffer 2] te zwaaien en
- te graaien in de kassa lade en te graaien in de schappen;
2.
hij op 6 november 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van ca. 500,- euro
vande [slijterij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- met een bivakmuts en mondkap en in
hetzwart gekleed in genoemde winkel binnen te komen en
- vervolgens een machete te tonen aan die [slachtoffer 3] en
- vervolgens te roepen “He broer, doe die kanker la open, nu!” en "lopen, snel nu!" en
- met een machete in de richting van die [slachtoffer 3] te zwaaien en
- met een op een pistool gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] te richten en
- te graaien in de kassa lade.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
Feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 220 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 143 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van onderwijs, luisteren naar de coach en meewerken aan herstelbemiddeling met de slachtoffers, onder begeleiding van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden.
De officier van justitie heeft gevorderd om de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit geen langere jeugddetentie op te leggen dan tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte heeft een positieve lijn ingezet en staat achter de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van het de feiten
De verdachte heeft, toen hij net zestien jaar was, binnen een tijdsbestek van anderhalve maand twee winkels overvallen. Beide keren heeft hij dit met een of meer anderen gedaan, waarbij vooraf een plan is gemaakt. De verdachte heeft bij deze winkelovervallen een groot mes of een machete gebruikt om de medewerkers te bedreigen. Zijn medeverdachte heeft bij een van de overvallen gebruik gemaakt van een (nep)vuurwapen. Door de overval en zeker ook door de wapens zijn de slachtoffers enorm geschrokken en hebben zij doodsangsten uitgestaan. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten niet nagedacht over het effect van zijn daden voor de slachtoffers en heeft enkel gedacht aan geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten vaak nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers hebben. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank waardeert de proceshouding van de verdachte. Hij heeft vrij snel na zijn aanhouding de feiten bekend en heeft ter zitting getracht zo goed mogelijk antwoord te geven op vragen die hem zijn gesteld. De verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van zijn daden. Aan de andere kant moet de rechtbank ook vaststellen dat het voor de verdachte een weloverwogen keuze is geweest om de overvallen te plegen om zo op een snelle manier aan geld te kunnen komen. Bovendien is hij na de eerste keer niet tot bezinning gekomen, maar heeft hij vrij kort erna weer een soortgelijke winkeloverval gepleegd. De rechtbank vindt dat zorgelijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank merkt op dat de verdachte wel een strafbeschikking op zijn documentatie heeft staan voor het dragen van een wapen.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 juli 2021. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in:
De verdachte is een inmiddels zeventienjarige first offender. Het baart de Raad zorgen dat de verdachte de overvallen bewust heeft gepleegd om geld buit te maken. Verdere zorgen rondom de verdachte zijn voornamelijk gelegen in de mate waarin hij negatief beïnvloed kan worden door zijn omgeving. Daarnaast gaat de verdachte tot op heden om met jongeren die zowel pro- als antisociaal zijn. De verdachte heeft wel herhaaldelijk spijt betuigd en zet zich in om vaardigheden aan te leren om de kans op herhaling te verminderen. De verdachte wordt hierbij ondersteund door zijn moeder. Daarnaast krijgt de verdachte begeleiding vanuit zijn coach en een psycholoog waar hij baat bij heeft. Het is belangrijk dat hij zijn huidige positieve voortgang vast kan houden. Toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering kan hieraan bijdragen. De Raad is van mening dat een (deels) voorwaardelijke werkstraf passend is, met de bijzondere voorwaarden meldplicht, het volgen van onderwijs, het meewerken aan begeleiding van de coach. Op deze manier leert de verdachte dat zijn gedrag consequenties heeft.
Mevrouw [naam] heeft namens de Raad ter zitting een aanvulling gegeven op het raadsrapport. Zij adviseert om de bijzondere voorwaarden aan te vullen met het meewerken aan herstelbemiddeling met de slachtoffers, en daarnaast acht zij dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden passend. De coach die wordt geadviseerd werkt voor Welzijn e25. Een contactverbod met de medeverdachte is overwogen, maar hier is vanaf gezien nu de verdachte heeft aangegeven geen afstand te willen doen van zijn vriend. Wel is belangrijk dat voor deze vriendschap aandacht blijft bij de hulpverlening, aldus mevrouw [naam].
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een rapport van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden over de verdachte, gedateerd 29 juni 2021.
6.3.3
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd zoals vermeld in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Nu de rechtbank, met de Raad, begeleiding van de jeugdreclassering en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Daaraan zal een proeftijd worden verbonden voor de duur van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten winkelovervallen wapens en met bedreiging met geweld. Gelet op de ernst van de feiten en het advies van de Raad ter zitting, waaruit naar voren komt dat de verdachte dringend hulpverlening en toezicht nodig heeft en de antisociale contacten van de verdachte een risico vormen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [supermarkt]
[slachtoffer 1] , heeft zich namens [supermarkt] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 1.095,00. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade, bestaande uit de posten: geld (€ 365,00), sluiten onderneming (€ 700,00) en goederen (€ 30,00).
7.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partij heeft weliswaar geen van de posten onderbouwd, maar de bedragen genoemd ten aanzien van het weggenomen geldbedrag en de weggenomen goederen lijken redelijk. Ten aanzien van de post ‘sluiten onderneming’ merkt de verdediging op dat de omvang van deze schade onduidelijk is. Voor gehele toewijzing van deze post is het noodzakelijk dat meer informatie beschikbaar is over de omzet, en die informatie ontbreekt.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde onder 1.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor zover deze betrekking heeft op de posten geld (€ 365,00) en goederen (€ 30,00) voor toewijzing vatbaar is. Vermelde posten zijn weliswaar niet onderbouwd, maar de rechtbank acht de gevorderde bedragen alleszins redelijk. De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post sluiting onderneming (€ 700,00), de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu dit onderdeel van de vordering niet is onderbouwd en de rechtbank zonder nadere toelichting niet een passend bedrag kan toekennen voor de tijdelijke sluiting van de onderneming. De rechtbank is van oordeel dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om een nadere onderbouwing te geven, een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 395,00, met oplegging van de wettelijke rente met ingang van de datum waarop de schade ontstond, te weten 17 december 2020.
Dit brengt mee dat de verdachte ook hoofdelijk wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en hij voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag van € 395,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 december 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank een gijzeling van 0 dagen verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal bepalen dat betaling van (een deel) van de vordering aan de benadeelde partij door de verdachte of de mededader, in mindering komt op de betalingsverplichting aan de Staat, dan wel aan de benadeelde partij, en dat dat ook andersom geldt.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.195,36. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 445,36, bestaande uit de posten: verlies van arbeidsvermogen (€ 409,09), verbruik eigen risico aanschaf vitamine D en slaapmedicatie
(€ 30,73) en reiskosten (€ 5,54). De vordering bestaat uit immateriële schade voor een bedrag van € 2.750,00.
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging bepleit dat bij de beoordeling van de hoogte van het bedrag dient te worden meegenomen dat het causale verband tussen het tenlastegelegde feit en de klachten van de benadeelde niet eenvoudig is vast te stellen nu de benadeelde vóór het tenlastegelegde feit, zo blijkt uit de onderbouwing, al last had van psychische klachten.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Voor de immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 1000,00 hoofdelijk toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit genoegzaam volgt dat psychische schade is ontstaan. De verdachte is als winkelmedewerker het slachtoffer geworden van een heftige winkeloverval waarbij hij bedreigd is met een machete en een op een pistool gelijkend voorwerp. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, nu het voor de rechtbank onduidelijk is in hoeverre een deel van de in de vordering omschreven schade ontstaan is door het strafbare feit, dan wel ziet op reeds bestaande klachten.
Bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, met daaraan verbonden een gijzeling van 0 dagen.
De rechtbank zal bepalen dat betaling van (een deel) van de vordering aan de benadeelde partij door de verdachte of de mededader, in mindering komt op de betalingsverplichting aan de Staat, en dat dat ook andersom geldt.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 220 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt een gedeelte van de jeugddetentie, groot 143 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
2. zich gedurende een door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, dan wel een andere zinvolle dagbesteding zal hebben zoals werk of stage;
4. gedurende de proeftijd zal meewerken aan de begeleiding van de coach vanuit
Welzijn e25 en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem gemaakt worden;
5. gedurende de proeftijd zal meewerken aan herstelbemiddeling met de slachtoffers – indien en voor zover de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht –;
6. geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
7. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
8. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
[supermarkt]
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [supermarkt] te betalen een bedrag van € 395,00, materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 december 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 395,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, ook geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.445,36, bestaande uit € 445,36 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.445,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), ook geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, kinderrechter,
en mr. A.J. de Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Leurs, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 19 augustus 2021.