ECLI:NL:RBDHA:2021:10847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
09/817243-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in Den Haag behandelt ernstige bedreigingen en geweldsdelicten

In deze zaak, behandeld door de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van de Rechtbank Den Haag, is de verdachte, geboren in 2002, beschuldigd van meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder bedreiging, diefstal met geweld en beïnvloeding van getuigen. De zitting vond plaats op 29 juli 2021, waar de officier van justitie, mr. P. de Mos, en de raadsman, mr. A.J. Fakiri, de zaak presenteerden. De verdachte was op dat moment preventief gedetineerd in RJJI de Hartelborgt te Spijkenisse.

De tenlastelegging omvatte zeven feiten, waarvan de rechtbank de verdachte vrijsprak van feit 1 en feit 3, maar hem wel schuldig bevond aan de overige feiten. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen die de verdachte had geuit, zowel mondeling als via telefoon, voldoende bewijs opleverden voor de bewezenverklaring van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op verschillende momenten ernstige bedreigingen had geuit, wat leidde tot een veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en diefstal met geweld.

De rechtbank legde de PIJ-maatregel op, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat behandeling in een gesloten setting noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de verdachte, die eerder al in aanraking was gekomen met de justitie en hulpverlening. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving en dat de maatregel in het belang van zijn verdere ontwikkeling was. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/817243-19 (en reeds gevoegd: 09/852001-21)
Datum uitspraak 12 augustus 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
hierna te noemen: de verdachte,
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in RJJI de Hartelborgt te Spijkenisse.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 29 juli 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. P. de Mos en de raadsman van de verdachte is mr. A.J. Fakiri te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting, ten laste gelegd dat hij:
op 21 augustus 2019 in Den Haag met iemand anders een poging heeft gedaan om [slachtoffer 1] af te persen (
feit 1);
op 16 oktober 2019 (
feit2) en op 15 juni 2020 (
feit5) in Den Haag [slachtoffer 1] en op 14 januari 2021 te Rijswijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (
feit dagvaarding 09/852001-21, hierna te noemen: feit 7)heeft bedreigd;
op 26 november 2019 in Den Haag met iemand anders de autoband van [slachtoffer 4] met een mes heeft vernield (
feit 3);
op 20 september 2019 in Den Haag met iemand anders [slachtoffer 5] met geweld van zijn telefoon heeft beroofd, onder bedreiging van een mes (
feit 4);
en tot slot dat hij op 28 juni 2020 in Den Haag geprobeerd heeft [slachtoffer 1] te beïnvloeden (
feit 6).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten verzoekt zij verdachte te veroordelen.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 2 is er een aangifte en zijn er twee getuigen. Deze twee getuigen hebben er geen belang bij om een belastende verklaring af te leggen. Deze verklaringen worden ondersteund door de beelden. Er zijn doodsbedreigingen geuit. De aangever had niet hoeven weten dat de verdachte dit niet meende.
Bij feit 3 is aangifte gedaan waarover geen twijfel bestaat. [getuige 2] geeft aan gezien te hebben dat de verdachte een stekende beweging maakt en vervolgens steekt de medeverdachte de band lek.
De verdachte en zijn medeverdachte komen bij feit 4 samen aan, dragen samen bij aan de geweldshandelingen en gaan samen weg met de telefoon. De verdachte had een mes, hij heeft dit mes gericht op de aangever en heeft hiermee een groot aandeel gehad.
Ten aanzien van feit 5 bestaat er geen twijfel dat dit op 15 juni 2020 is gebeurd. Het bericht is op immers op 15 juni 2020 ontvangen. De verdachte geeft aan dat het zijn stem was.
Bij feit 6 is de aangever benaderd om zijn aangifte in te trekken. De verdachte geeft toe dat hij dit gesprek gevoerd heeft. Dus is er sprake van beïnvloeding. Immers de keuzevrijheid wordt beperkt. Voldoende is dat een gerede kans bestaat dat de getuige nog een verklaring gaat afleggen bij de politie.
Ten aanzien van feit 7 bestaat, gezien de verklaringen van drie medewerkers, geen twijfel dat de verdachte hetgeen hem is ten laste gelegd heeft geroepen. Bij deze woorden bestond een redelijke vrees dat hij de dreiging kon waarmaken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van feit 1 bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, aan het bewijsminimum wordt niet voldaan.
Op de bedreiging onder feit 2 bestond bij de verdachte geen opzet op het aanjagen van redelijke vrees bij aangever, nu aangever de verdachte kende en wist wat voor persoon hij was. Daarom kan er geen redelijke vrees zijn ontstaan.
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van feit 3.
Met betrekking tot feit 4 merkt de raadsman het volgende op. Gezien de recente verklaringen van de aangever en de medeverdachte bij de rechter-commissaris blijkt niet van een gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking. Er was geen rolverdeling, geen gezamenlijk plan en geen verdeling van de buit. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de samenwerking met de medeverdachte en voorts heeft de verdachte geen significante bijdrage geleverd aan het plegen van feit 4.
Ten aanzien van feit 5 ontbreken voldoende overtuigende bewijsmiddelen dat de verdachte op 15 juni 2020 een bericht naar de aangever heeft gestuurd. Subsidiair had de verdachte geen opzet om de aangever te bedreigen, nu de verdachte en aangever elkaar al langer kenden en aangever wist dat verdachte vooral een grote mond heeft maar hem nooit iets zou aandoen.
Met betrekking tot feit 6 merkt de verdediging op dat er geen sprake is geweest van beïnvloeding nu er vanuit de verdachte geen instructie is gegeven en er geen dwang is uitgegaan van de verdachte. Er is slechts een vraag gesteld.
Ten aanzien van feit 7 bestond bij de verdachte geen opzet op het op aanjagen van redelijke vrees. Er kan ook geen redelijke vrees zijn ontstaan omdat de aangever de verdachte kende en wist wat voor persoon hij was.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
feit 1 - vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De verdachte heeft bekend op 16 oktober 2019 in Den Haag uitingen – mondeling – richting [slachtoffer 1] te hebben gedaan. De verdachte geeft aan niet meer precies te weten wat hij heeft gezegd. [1] De rechtbank concludeert dat de verdachte op een agressieve manier richting de aangever is gekomen. [getuige 3] heeft het over een persoon die ‘totaal opgefokt’ was. De aangever en [getuige 3] verklaren over de uitspraken die de verdachte gedaan heeft, te weten; "ik ga je elke dag opwachten net zolang tot je me geld geeft. En als je mij geen geld geeft dan steek ik je neer. En ik kom naar je huis en ik steek ook je ouders neer en ik weet waar je woont en ik maak je af en ik maak je familie af en vanavond kom je naar [plek] anders pomp ik al je tanden uit je bek". [2]
De aard van de ten laste gelegde uitingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden, leveren een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling op. De verdediging heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er geen redelijke vrees kon zijn ontstaan.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 - vrijspraak
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en ‘ [naam 1] ’. Eén getuige heeft verklaard dat de verdachte een stekende beweging heeft gemaakt en dat [naam 1] daarna de band heeft lek gestoken. In het dossier treft de rechtbank echter geen bewijs aan die deze verklaring ondersteunt. Dat de verdachte die avond in de buurt van de auto aanwezig was, acht de rechtbank onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen bij het lek steken.
Dit maakt dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder 3 ten laste is gelegd.
Feit 4
De rechtbank gaat uit van de eerste verklaring van de aangever [3] en de eerste verklaring van de medeverdachte [4] bij de politie, nu deze verklaringen vlak na het tenlastegelegde feit zijn afgelegd en de tijd hierop de minste invloed kan hebben gehad. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte is met de medeverdachte achterop de scooter richting de aangever gereden. De verdachte heeft aan aangever duidelijk gemaakt dat hij hem had verraden. Vervolgens is de medeverdachte naar aangever toegegaan, heeft aangever in een nekklem gepakt en aangever met zijn vuisten op zijn hoofd geslagen. Tijdens deze geweldshandelingen heeft de verdachte een mes gepakt en getoond. De medeverdachte heeft vervolgens om de telefoon van de aangever gevraagd. De verdachte heeft bijgedragen aan een dreigende situatie door het mes nog steeds richting de aangever te houden. De medeverdachte heeft toen de telefoon kunnen afpakken van de aangever. Direct hierna zijn de verdachte en de medeverdachte weggereden op de scooter, met de verdachte als bestuurder.
Niet is gebleken dat er sprake was van een gevecht waarbij de verdachte zich – zoals hij ter zitting heeft verklaard – zou moeten verdedigen of ‘beschermen’ door een mes te pakken. Uit niets blijkt dat de aangever ook geweldshandelingen heeft verricht.
Gelet op de gedragingen van de verdachte – in het bijzonder de uitingen van de verdachte voorafgaand aan de diefstal, het trekken van het mes en het na de diefstal direct samen wegrijden – is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het opzet van de verdachte op de diefstal met geweld was gericht.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij de ten laste gelegde uitingen heeft gedaan richting de aangever. [5] De verdachte geeft echter aan dat hij deze uitingen op een ander moment heeft gedaan dan de aangever heeft verklaard. Volgens de verdachte heeft hij dit gezegd toen de verdachte uit het ziekenhuis kwam na mishandeling door de aangever. De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat hij de bedreiging op 15 juni 2020 heeft ontvangen. Mede nu de verdachte in zijn bedreiging zegt ‘ik ben weer vrij, [naam 2] is weer terug aangifte doen he hoerenjong’. [6] Uit deze woorden maakt de rechtbank op dat deze bedreiging is gedaan nadat de verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis en nadat er een aangifte is gedaan door [slachtoffer 1] . Het moment waarop de verdachte zegt deze uitingen te hebben gedaan past niet bij deze twee uitgangspunten.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 6
De verdachte heeft contact gezocht met de aangever. [7] Hierbij heeft de verdachte gezegd: ‘trek die ene aangifte terug bro’ en ‘denk maar heel goed na waar je mee bezig bent. Heel goed.’ en ‘dus kan je politie terugbellen en die aangifte terugtrekken’. [8] Het is voor de rechtbank duidelijk dat het doel van de verdachte met dit gesprek was de aangever te doen bewegen de aangifte in te trekken of een ontlastende verklaring af te gaan leggen. De rechtbank weegt hierin mee dat de verdachte de aangever eerder heeft bedreigd en dat er tevens sprake was van een overtreding van het contactverbod. Ook is meegewogen dat het gesprek een dreigende ondertoon heeft door het gebruik van zinnen als ‘daar wordt ik echt boos van. Daar wordt ik heel veel boos man broer’ en ‘iedereen laat jou dan met rust he broer, als je dat doet. Wat je loopt nu je familie je gezin kapot te maken’. [9] Voor de aangever was duidelijk met welke persoon hij te maken had, namelijk iemand door wie hij eerder was bedreigd en die hem om die reden angst aanjoeg.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank het onder 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 7
De rechtbank stelt net als bij feit 2 voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De verdachte heeft bekend op 14 januari 2021 in Rijswijk uitingen – mondeling – richting aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te hebben gedaan. De verdachte geeft aan niet meer precies te weten wat hij heeft gezegd. [10] Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] [11] , [slachtoffer 3] [12] en [getuige 1] [13] blijkt eenduidig dat de verdachte heeft geroepen dat hij iedereen ging neerschieten. [slachtoffer 3] verklaart daarbij ook dat de verdachte heeft gezegd een wapen te hebben. [14]
De aard van de tenlastegelegde uitingen van de verdachte onder de gegeven omstandigheden, leveren een bedreiging op met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdediging heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er geen redelijke vrees kon zijn ontstaan. Dat de aangevers de coaches waren van de verdachte en de verdachte dus kenden, maakt dit niet anders. [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte opgemerkt dat de verdachte bekend stond als een psychisch onstabiele jongen. [15] Dit maakt dat bij de coaches de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn bedreiging waar zou kunnen maken.
De rechtbank acht het onder 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
2.
hij op 16 oktober 2019 te Den Haag, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je elke dag opwachten net zolang tot je me geld geeft. En als je mij geen geld geeft dan steek ik je neer. En ik kom naar je huis en ik steek ook je ouders neer en ik weet waar je woont en ik maak je af en ik maak je familie af en vanavond kom je
naar [plek] anders pomp ik al je tanden uit je bek".
4.
hij op 20 september 2019 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 5] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit het tonen van een mes en het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van die [slachtoffer 5] en het bij de nek pakken van die [slachtoffer 5] en het slaan op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 5] .
5.
hij op 15 juni 2020 te Den Haag, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting, door die [slachtoffer 1] dreigend (via de telefoon) de woorden toe te voegen "Hey [slachtoffer 1] als ik jouw moeder pak, ik neuk jouw vader en ik ben weer vrij, [naam 2] is weer terug aangifte doen he hoerenjong en ik neuk jouw moeder als ik jou zie en ik schiet jouw kankervader dood hoerenjong en je gaat zien wat ik met jouw moeder doe".
6.
hij op 28 juni 2020 te Den Haag, opzettelijk mondeling zich jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door genoemde [slachtoffer 1] op te bellen en hem (zakelijk weergegeven) het volgende te zeggen: Bro met [naam 2] , ik weet jij hebt op mij gedaan, doe die ene aangifte terug bro, politie zoekt mij, je weet toch is niet leuk voor mij.
7.
hij op 14 januari 2021 te Rijswijk, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven, door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb een wapen en ik ga iedereen doodschieten en ik ga jullie allemaal neerschieten".
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
De bewezenverklaarde feiten leveren op:
2.
Bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht;
4.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
5.
Bedreiging met verkrachting en enig misdrijf tegen het leven gericht;
6.
Opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd;
7.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 300 dagen met aftrek van voorarrest, oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, te weten een contactverbod met alle in het dossier aanwezige aangevers, getuigen en medeverdachten voor de duur van vijf jaar, waarbij deze maatregel dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard en bij overtreding van dit contactverbod één week jeugddetentie, met een maximum van zes maanden jeugddetentie zou moeten worden toegepast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de feiten waarbij sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien van feit 6 dient daarnaast voorts rekening te worden gehouden met de beperkte omvang en de gerichte ernstige aard van de uitlatingen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de verminderde toerekenbaarheid. Wanneer wordt gedacht aan het opleggen van de PIJ-maatregel verzoekt de verdediging deze voorwaardelijk op te leggen, nu de delicten niet van zodanig ernstig aard zijn dat een PIJ-maatregel passend en geboden is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven.
De verdachte heeft, terwijl het slachtoffer door zijn medeverdachte werd geslagen een dreigende houding met een mes in zijn hand aangenomen. De telefoon van het slachtoffer is meegenomen en de verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens samen weggereden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen nog lange tijd de nadelige psychische en fysieke gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De verdachte heeft hiermee tevens een grove inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door het handelen van de verdachte versterkt. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
De verdachte heeft verder op verschillende momenten ernstige bedreigingen geuit richting dezelfde persoon. Hij heeft hierbij onder andere de woorden ‘en als je mij geen geld geeft dan steek ik je neer’, ‘ik neuk jouw moeder als ik jou zie’ en ‘vanavond kom je naar [plek] anders pomp ik al je tanden uit je bek’ geuit. Ernstige bedreigingen, op verschillende momenten, die kunnen zorgen voor zeer angstige gevoelens en psychische overlast bij het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte later nog getracht het slachtoffer zijn aangifte te laten intrekken of zijn verklaring te wijzigen. Dit acht de rechtbank zeer kwalijk, ook gezien het contactverbod dat de verdachte als schorsende voorwaarde opgelegd had gekregen.
Daarnaast heeft de verdachte een bedreiging gericht naar zijn coaches, onder andere door tegen hen te roepen ‘ik ga jullie allemaal neerschieten. Dat het hier ging om hulpverleners, die er juist waren om de verdachte te helpen, acht de rechtbank extra kwalijk.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Psychiater G.C.G.M. Broekman heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 mei 2020, de rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Daarnaast heeft de psychiater een rapport over de verdachte, gedateerd 22 april 2021, opgemaakt. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een psychische stoornis in de vorm van ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend hyperactief-impulsief type. Voorts is sprake van een cognitief licht verstandelijk tot laagbegaafd profiel. Als gevolg hiervan is er bij onderzochte sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken in samenhang met de zwakke impulsregulatie (inhibitiezwakte) en de emotionele en sociale ontwikkelingsachterstanden met beperkte gewetensvorming.
De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde vermoedelijk de gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Geadviseerd wordt om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De omgang met een negatieve peergroup/broers, het staken van de medicatie en zijn antisociale ontwikkelingsgang, maken dat, mocht er niets veranderen, de kans op herhalen van delict gedrag wordt vergroot.
Er is bij de verdachte sprake van problematiek die behandeling behoeft (waaronder de ADHD) en de GBM is hierbij niet passend want bij recidive vindt straf plaats en geen behandeling. Behandeling en begeleiding in het ambulante forensische kader zijn immers volledig mislukt. Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen en de kans op recidive (indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht) te beperken, is een strak behandelprogramma nodig met forensische behandelmodaliteiten. De behandeling dient zich te richten op de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en het systeem rondom hem, naast medicatie vanwege de ADHD. Het moreel beredeneren dient gestimuleerd te worden, waarbij de verdachte leert om, vooral affectief, afgeremd te worden in het maken van negatieve, risicovolle keuzes.
Het advies is forensische gesloten behandeling in een JJI gericht op gedragsproblemen en LVB en dit strafrechtelijk met de maatregel onvoorwaardelijke PIJ te doen.
GZ-psycholoog heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 18 mei 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Daarnaast heeft GZ-psycholoog I.I. Schultze een rapport gedateerd 2 mei 2021 opgemaakt over de verdachte. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een verstandelijk handicap in de zin van een licht verstandelijke beperking (LVB), aan een psychische stoornis in de zin van een aandachttekort-stoornis, overwegend hyperactief-impulsief beeld, (momenteel deels in remissie door gebruik van medicatie) en aan een normoverschrijdende gedragsstoornis, met begin in adolescentie, gebrek aan berouw en schuldgevoel ernstig en inmiddels kan ook worden gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De verstandelijke handicap en de psychische stoornis van de verdachte beïnvloedden (indien bewezen) verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive van een soortgelijk delict als de onderzochte tenlastegelegde bedreiging wordt ingeschat als matig tot hoog.
Geadviseerd wordt behandeling en begeleiding binnen een residentiële setting waar veel individuele aandacht beschikbaar is. Dit kan gerealiseerd worden binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 mei 2021, de rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Daarnaast is een rapport opgemaakt over de verdachte gedateerd 15 juli 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Kort na de vorige zitting is de moeder van de verdachte op 25 mei 2021 komen te overlijden. De verdachte heeft hiervoor tijdelijk detentie mogen verlaten om afscheid te kunnen nemen en haar uitvaart in Tunesië bij te kunnen wonen.
De verdachte is een inmiddels 18 jarige jongen die al sinds zijn dertiende politiecontacten heeft en inmiddels een fors strafblad heeft. Uit het raadsdossier komt naar voren dat er sinds 2004 bemoeienis is en hulpverlening betrokken is geweest, ook in het kader van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Sinds 2016 is de jeugdreclassering betrokken.
Uit het PO van het NIFP van mei 2021 komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, van het overwegend hyperactiefimpulsief type. Daarbij is er sprake van een cognitief licht verstandelijk tot laagbegaafd profiel. Hierdoor is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken in samenhang met een zwakke impulsregulatie en de emotionele en sociale ontwikkelingsachterstanden met beperkte gewetensvorming.
Eerdere maatregelen zoals begeleiding van de jeugdreclassering, gedragsinterventies en behandeling hebben onvoldoende effect gehad om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.
De Raad heeft op alle leefgebieden zorgen om de verdachte, waaronder gezin, schoolgang, attitude, vrije tijd en ontwikkeling. Hij heeft structuur, stabiliteit, veiligheid en veel herhaling nodig om van een behandeling te kunnen profiteren. Daarbij is het belangrijk dat de begeleiders en behandelaren goed aansluiten bij het niveau van de verdachte. De jeugdreclassering heeft gekeken of een dergelijke behandeling binnen een forensische SGLVG1 setting geboden kan worden. Er is een vooraanmelding gedaan bij Ipse de Bruggen, maar de verdachte is hier afgewezen nu zij onvoldoende toekomstgericht werken en onvoldoende zorg op en af schalen naar wat de verdachte nodig heeft. De verdachte profiteert op dit moment van het huidige strakke regime wat hem wordt geboden bij de Hartelborgt. De verdachte heeft continue begeleiding, herhaling en controle op de uitvoer van de behandeling nodig. Deze behandeling kan niet geboden worden vanuit het ambulant kader en een forensische SGLVG setting. De Raad ziet geen andere mogelijkheden meer voor behandeling en begeleiding daar het behandelkader compleet is uitgeput. Dit maakt dat behandeling binnen een PIJ maatregel onvermijdelijk en in het belang van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van de verdachte is. Het is in het belang van de verdachte dat de behandeling ingezet kan worden op de voor hem nu vertrouwde plek, bij de Hartelborgt.
De raad adviseert om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het tweede perspectiefplan (
in concept) over de periode 22 februari 2021 tot 11 juli 2021, ter zitting door de verdachte overgelegd.
6.3.3
Toepasselijk recht
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van het onder dagvaarding 09/852001-21 bewezenverklaarde feit. Op dat moment had hij de leeftijd van 18 jaren bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht ook ten aanzien van laatstgenoemd feit het jeugdstrafrecht toepassen.
6.3.4
De straf of maatregel
De rechtbank kan zich ook vinden in de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid en gaat daarom uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat een misdrijf is gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (
feit 4) en misdrijven zoals omschreven in artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (
feit 2, 5, 7).
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Duidelijk is geworden dat het voorwaardelijk opleggen van deze maatregel niet passend is. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat de verdachte zich tot tweemaal toe niet heeft kunnen houden aan zijn schorsende voorwaarden en dat ook een eerdere (grote) voorwaardelijke straf de verdachte niet heeft kunnen weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten. Dat de verdachte door het overlijden van zijn moeder wellicht heeft ingezien dat hij een andere weg moet gaan kiezen acht de rechtbank bewonderenswaardig, maar dit voornemen van de verdachte is op dit moment nog niet meer dan dat. De verdachte zal tijdens de maatregel kunnen laten zien dat hij dit voornemen kan verwezenlijken en de maatregel kan hem hierbij helpen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Hoewel de verdachte op de dag van de uitspraak 276 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht ziet de rechtbank, gezien de aard en de ernst van de feiten en de keuze van de rechtbank om een PIJ-maatregel op te leggen, geen ruimte voor het als extra straf opleggen van een jeugddetentie. Het is van belang dat de nadruk komt te liggen op de behandeling van de verdachte, zodat herhaling kan worden voorkomen.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals geëist door de officier van justitie, gezien de keuze van de rechtbank om een PIJ-maatregel op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.882,00, bestaat uit materiële schade voor de posten: autoband (€ 382,00) en auto spuiten zijkant (€ 1.500,00).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
7.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor de materiële schade en tot een bedrag van € 1.000 voor de immateriële schade, met niet-ontvankelijk verklaring voor het overige. Met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] op dit moment geen schade meer heeft, nu deze reeds is vergoed door de medeverdachte. Hij is daarmee schadeloos gesteld en de vordering dient daarom te worden afgewezen.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor zover deze de materiële schade betreft voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gezien de aard en ernst van het gepleegde feit voldoende aannemelijk is dat ook immateriële schade is ontstaan. De rechtbank acht, mede rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend een bedrag van € 1.000,- billijk. Voor een hoger bedrag zou een nadere onderbouwing noodzakelijk zijn, aanhouding van de zaak daarvoor zou een onevenredige belasting voor het strafgeding vormen. De rechtbank zal de vordering voor immateriële schade tot dat bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.749,70, hoofdelijk en met oplegging van de wettelijke rente met ingang van de datum waarop de schade ontstond, 20 september 2019.
Dit brengt mee dat de verdachte ook hoofdelijk wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en hij voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag van € 1.749,70, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2019 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 5] .
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal bepalen dat betaling van (een deel) de vordering aan de benadeelde partij door de verdachte of de mededader, in mindering komt op de betalingsverplichting aan de Staat, en dat dat ook andersom geldt.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
63, 77a,77g, 77s, 77gg, 285, 285a, 312 Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 4, 5, 6 en 7 (
09/852001-21) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 1.749,70, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 september 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting om aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] te betalen
€ 1.749,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, ook geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. S.M. Borkent, kinderrechter,
en mr. D.M. Rupert, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 12 augustus 2021.
Mr. Rupert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Den Haag, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of
geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen (telkens) tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd
- dat hij mee moest lopen en/of
- dat hij op de schommel moest gaan zitten en/of
- hoe ga je mij betalen en/of
- geef je telefoon en/of
- dat hij klappen zou krijgen als hij had gelogen en/of
- beter heb je het geld voor 5 september anders steek ik je en/of
- zal ik hem laten zien (terwijl hij, verdachte, een voorwerp beet pakte ter hoogte van zijn broeksband)
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2019 te Den Haag, in elk geval in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je elke dag opwachten net zolang tot je me geld geeft. En als je mij geen geld geeft dan steek ik je neer. En ik kom naar je huis en ik steek ook je ouders neer en/of ik weet waar je woont en/of ik maak je af en/if ik maak je familie af en/of vanavond kom je
naar [plek] anders pomp ik al je tanden uit je bek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 26 november 2019 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een autoband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door
toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een mes althans een scherp voorwerp in die band te prikken en/of snijden;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Den Haag, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een mes en/of het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van die [slachtoffer 5] en/of het bij de nek pakken van die [slachtoffer 5] en/of het slaan op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 5] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Den Haag, in elk geval in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
en/of met verkrachting, door die [slachtoffer 1] dreigend (via de telefoon) de woorden toe te voegen "Hey [slachtoffer 1] als ik jouw moeder pak, ik neuk jouw vader en/of ik ben weer vrij, [naam 2] is weer terug aangifte doen he hoerenjong en/of ik neuk jouw moeder als ik jou zie en/of ik schiet jouw kankervader dood hoerenjong en/of je gaat zien wat ik met jouw moeder doe", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Den Haag, in elk geval in Nederland opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die
verklaring zou worden afgelegd, door genoemde [slachtoffer 1] op te bellen en/of hem (zakelijk weergegeven) het volgende te zeggen: Bro met [naam 2] , ik weet jij hebt op mij gedaan, doe die
ene aangifte terug bro, politie zoekt mij, je weet toch is niet leuk voor mij;
art 285a lid 1 Wetboek van Strafrecht
09/852001-21 (
in vonnis: feit 7)
hij op of omstreeks 14 januari 2021 te Rijswijk, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb een wapen en ik ga iedereen doodschieten en/of ik ga jullie allemaal neerschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 29 juli 2021.
2.Proces-verbaal verhoor van aangever d.d. 16 oktober 2019, PL1500-2019234477-3, p. 76-78 en proces-verbaal verhoor getuige d.d. 16 oktober 2019, PL1500-2019332936-3, p. 79-80.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5] d.d. 20 september 2019, PL1500-2019263834-1, p. 116-117.
4.Proces-verbaal verhoor medeverdachte Jahangier d.d. 3 december 2019, PL1500-2019, p. 195-205.
5.Verklaring van de verdachte ter zitting van 29 juli 2021.
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , PL1500-2020180459-3 (
7.Verklaring van de verdachte ter zitting van 29 juli 2021 en proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 28 juni 2020, PL1500-2020180459-13 (
8.Proces-verbaal van bevindingen PL1500-2020180459-15 (
9.Proces-verbaal van bevindingen, PL1500-2020180459-15 (
10.De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 29 juli 2021.
11.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 14 januari 2021, PL1500-2021013619-2, p. 16.
12.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 14 januari 2021, PL1500-2021013619-4, p. 31.
13.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] d.d. 14 januari 2021, PL1500-2021013619-3, p. 24.
14.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 14 januari 2021, PL1500-2021013619-4, p. 31.
15.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 14 januari 2021, PL1500-2021013619-2, p. 17.