ECLI:NL:RBDHA:2021:10846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
09/837536-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt en andere strafbare feiten door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die betrokken was bij een gewapende overval op een supermarkt op 28 december 2019. De verdachte heeft samen met een medeverdachte de overval gepleegd, waarbij hij een mes heeft getoond en dreigende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de overval en dat hij tijdens de vlucht een getuige heeft bedreigd met het mes. Naast de overval is de verdachte ook beschuldigd van diefstal van een bromfiets en een scooter, alsook van het pinnen met een gestolen bankpas en het bezit van cocaïne. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 240 dagen geëist, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen, en heeft een jeugddetentie opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/837536-19 (09/837011-21 reeds gevoegd) en 09/837020-21 ttz. gev.
Datum uitspraak 20 mei 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans gedetineerd: Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,
advocaat: mr. A.R. Rens te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 20 mei 2021. Tevens is op deze zitting het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp behandeld, welke beslissing in een aparte beschikking is opgenomen.
De officier van justitie in deze zaak is mr. B.C.C. van Roessel. De raadsman en de verdachte zijn ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, samengevat, ten laste gelegd dat:
(
09/837536-19,
hierna dagvaarding I)
hij op 28 december 2019 met iemand anders een supermarkt heeft overvallen en daarbij een mes heeft getoond en hiermee heeft gestoken (
feit 1). En dat hij op 17 december 2019 een bromfiets heeft gestolen (
primair), dan wel deze bromfiets voorhanden heeft gehad (
subsidiair), dan wel hiervan gebruik gemaakt terwijl hij wist dat dit een gestolen bromfiets was (
meer subsidiair) (
feit 2).
(
09/837011-21, hierna dagvaarding II)
hij op 23 oktober 2019 in Den Haag een scooter, die hij vanwege zijn werk in bezit had, heeft gesloten (
feit 1). En dat hij op 16 december 2019 in Den Haag twee keer heeft gepind met een gestolen pinpas (
feit 2).
(
09/837020-21, hierna dagvaarding III)
hij op 16 februari 2021 te Den Haag 0,72 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hetgeen onder dagvaarding I feit 1 en feit 2 subsidiair, dagvaarding II feit 1 en feit 2 en het onder dagvaarding II ten laste gelegde wettig en overtuigd bewezen kan worden verklaard.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
De verdachte bekent de overval. Hij geeft echter aan geen mes te hebben gebruikt. Uit de verklaring van de aangeefster en de getuige blijkt dat het wel degelijk verdachte is geweest die een mes bij zich heeft gehad, hiermee heeft gedreigd en stekende bewegingen heeft gemaakt. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar de overval gereden op een gestolen bromfiets, de verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wist dat de scooter gestolen was.
De verdachte geeft aan de scooter van zijn werk te hebben meegenomen en hij heeft deze niet teruggebracht. De verdachte heeft met een gestolen pinpas geld gepind bij de Shell, hij heeft gezien dat hier een onbekende naam op stond en hij kende de pincode ook niet. Vervolgens is nog een keer vlak daarna op een andere locatie geld gepind.
Bij aanhouding van de verdachte is cocaïne aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De verdachte bekent de diefstal bij de supermarkt maar dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een mes, het dreigen met geweld en het geweld. Ten aanzien van de bromfiets kan slechts schuldheling worden bewezen verklaard. De verduistering van de scooter is niet gegaan zoals de aangever heeft verklaard. De verdachte had een reden om snel weg te willen komen bij zijn baas. Hij had de intentie om de scooter terug te geven, dat blijkt ook uit het feit dat zijn moeder later de sleutels heeft teruggegeven. De verdachte wist niet dat de pinpas gestolen was, hij verdient hierin het voordeel van de twijfel. Met betrekking tot de cocaïne geeft de verdachte aan dat dit verwijt klopt en dat hij de cocaïne in bewaring had voor iemand anders.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dagvaarding I
Feit 1
De verdachte heeft, ook ter zitting van 20 mei 2021, bekend dat hij verantwoordelijk is voor de overval op supermarkt [naam] op 28 december 2019 in Den Haag. Hij heeft verklaard dit samen met iemand anders te hebben gedaan en dat daarbij van te voren is afgesproken dat zijn medeverdachte het geld zou pakken en dat hij, de verdachte, de sigaretten zou pakken.
De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte tijdens en na deze overval een mes bij zich heeft gehad, dat hij met dit mes heeft gedreigd en met dit mes heeft gestoken richting de knie van [getuige] . [aangever 1] verklaart duidelijk over de verdachte die zij ziet staan met een mes in zijn hand. [1] Dat dit de verdachte moet zijn geweest blijkt ook uit de taakverdeling die de verdachte zelf omschrijft. Hij was immers diegene die richting de sigaretten is gegaan en niet richting de kassa. Toen de verdachte en zijn medeverdachte de winkel uit vluchtten is er een getuige achter de verdachte aan gegaan. Hierbij heeft de verdachte het mes getoond, is vervolgens met deze [getuige] in gevecht geraakt en heeft daarna met het mes gestoken naar de knie van deze [getuige] . [2] Dit wordt ondersteund door het gat in de broek van de getuige. [3]
Op grond van de besproken bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Dat de verdachte met het mes een stekende beweging heeft gemaakt richting de oksel van [getuige] acht de rechtbank niet bewezen. Het enkele voelen van iets bij de oksel tijdens een gevecht acht de rechtbank hiervoor onvoldoende en er zijn ook geen andere bewijsmiddelen die ondersteunen dat het hier zou gaan om het mes. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal hiervan zonder nadere overweging worden vrijgesproken.
De subsidiair ten laste gelegde opzetheling acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft, ook ter zitting, verklaard dat hij op deze bromfiets heeft gereden en bij de rechter-commissaris heeft de verdachte ook verklaard te hebben geweten dat deze bromfiets is gestolen. [4]
Dagvaarding II
Feit 1
Het onder dagvaarding II, feit 1, ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en er is nadien namens hem geen vrijspraak bepleit. Dat de verdachte ter zitting een aannemelijk verhaal had waarom hij de scooter heeft meegenomen, maakt niet anders dat hij de scooter, die immers niet van hem was, bewust heeft meegenomen om daarmee weg te rijden en doet er evenmin aan af dat hij deze ook niet heeft teruggebracht, of heeft laten terugbrengen. Dit feit zal zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard en verder zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden gegeven.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 20 mei 2021;
  • proces-verbaal van aangifte, PL1500-2019295873-1, p. 4-6.
Feit 2
De verdachte heeft, ook ter zitting van 20 mei 2021, bekend te hebben gepind bij de Shell op 16 december 2019. Dat de verdachte niet wist dat het hier ging om een gestolen pas acht de rechtbank onaannemelijk. De pas is op 16 december 2019 gestolen van [aangever 2] en er is bijna direct daarna meerdere malen mee gepind. [5] De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat er een vreemde (de rechtbank begrijpt: voor hem onbekende) naam op de pinpas stond. [6] Daarnaast moest de verdachte een pincode invoeren om te kunnen pinnen en dit heeft hij niet willen doen. [7]
Verder acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte met deze gestolen pinpas heeft gepind bij tabaksshop ‘Sky’, gezien de zeer korte tijdspanne tussen het pinnen bij de Shell en deze pintransactie. [8]
Op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Dagvaarding III
Het onder dagvaarding III ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend en er is nadien namens hem geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder verdere bespreking bewezen worden verklaard en tevens zal alleen nog een opgave van de wettige bewijsmiddelen met daarin de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden worden opgegeven.
De bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 20 mei 2021;
  • proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, PL1500-2021045341-11.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
(
09/837536-19)
1.
hij op 28 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sigaretten en geld, toebehorende aan supermarkt [naam] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en/of [getuige] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- aan die [aangever 1] en [getuige] tonen van een mes en
- met dat mes steken in een knie van die [getuige] .
2.
hij in de periode van 17 december 2019 tot en met 28 december 2019 te 's-Gravenhage, een goed te weten een bromfiets ( [kenteken] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
(
09/837011-21)
1.
hij op 23 oktober 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk een scooter (merk Kymco), toebehorende aan [benadeelde 1] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als maaltijdbezorger onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.
hij op 16 december 2019 te 's-Gravenhage telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (van een bankrekening van [aangever 2] ) heeft weggenomen meerdere geldbedragen toebehorende aan [aangever 2] , waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door bij een betaalautomaat van de Shell en tabaksshop 'Sky' onder gebruikmaking van een wederrechtelijk weggenomen bankpas, van genoemde bankrekening geldbedragen op te nemen, tot welk gebruik hij, verdachte, niet bevoegd was.
(
09/837020-21)
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,72 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit levert op:
(
09/837536-19)
Feit 1
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezig van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2
Opzetheling.
(
09/837011-21)
Feit 1
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Feit 2
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel.
(
09/837020-21)
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden het hebben van een dagbesteding, het toelaten van controle op verdovende middelengebruik, behandeling bij het Palmhuis en toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit om, wanneer de rechtbank kiest voor oplegging van een jeugddetentie, deze niet voor een langere duur op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft een vijftal strafbare feiten gepleegd. Ten tijde van deze feiten was hij tussen de veertien en zestien jaar oud.
De verdachte heeft, samen met iemand anders, een van tevoren geplande overval op een supermarkt gepleegd op zoek naar geld en sigaretten. Hierbij heeft de verdachte ook een mes meegenomen. Terwijl de verdachte en zijn medeverdachte wegrenden uit de supermarkt is een getuige achter de verdachte aangegaan. De verdachte heeft deze getuige bedreigd met het mes dat hij bij zich had en de verdachte heeft met dat mes in de knie van deze getuige gestoken in een poging om te ontsnappen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen nog lange tijd de nadelige psychische en fysieke gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De verdachte heeft hiermee tevens een grove inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De toch al in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door het handelen van de verdachte versterkt. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte nog een reeks strafbare feiten gepleegd. Hij heeft gereden op een gestolen bromfiets, hij heeft een scooter van zijn werk meegenomen die hij niet terug heeft gebracht en hij heeft geld gepind met een gestolen pinpas. Dit zijn feiten waarbij de verdachte kennelijk niet heeft gedacht aan de last en ergernis die hij hiermee de rechthebbenden heeft bezorgd en de gevolgen die dit voor hen moet hebben gehad.
Tot slot is bij de verdachte cocaïne aangetroffen. Het aanwezig hebben van cocaïne levert een gevaar op voor de volksgezondheid en ondersteunt tevens het in stand houden van drugsgerelateerde criminaliteit.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 mei 2021. In dit rapport staat – samengevat – het volgende.
Het is de verdachte tot tweemaal toe niet gelukt zich aan de voorwaarden voor zijn schorsing te houden. Het Algemeen Recidive Risico is hoog. Zorgelijk is dat de verdachte beïnvloedbaar is, impulsief is en omgaat met antisociale leeftijdsgenoten. Binnen Teylingereind gaat het goed op school en is de verdachte gestopt met blowen. Het is belangrijk dat de verdachte gesloten geplaatst wordt bij Schakenbosch, om hier de behandeling te krijgen die nodig is om de kans op herhaling te verkleinen. Er dient gewerkt te worden aan de beïnvloedbaarheid van de verdachte, maar ook moet worden ingezet op schoolgang, vrijetijdsbesteding, relaties en houding om te voorkomen dat hij nogmaals in aanraking komt met de politie. Het is daarnaast van belang dat de jeugdreclassering betrokken blijft.
6.3.3
De straf
Gezien de ernst van de feiten, met het zwaartepunt bij de gewapende overval, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de rechtbank, met de Raad, begeleiding van de jeugdreclassering en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij uitspraak van heden is een machtiging verleend om de verdachte te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden. Met de structuur en begeleiding die de verdachte binnen een gesloten accommodatie kan krijgen zal worden gewerkt aan gedragsverandering, in het bijzonder gericht op zijn beïnvloedbaarheid, zijn impulsiviteit, het aangaan van pro-sociale contacten en het hebben en behouden van een goede dagbesteding. Aan de verdachte zal in de gesloten setting dus reeds hulp en begeleiding worden geboden, terwijl de hiervoor op twee jaren bepaalde proeftijd eerst een aanvang zal nemen na beëindiging van de gesloten plaatsing en niet in mindering strekt op de periode waarin de verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden behandeling zal volgen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.Beslag

De officier van justitie vordert voorts dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
(beslaglijst) onder 4 genummerde voorwerpen zal worden onttrokken aan het verkeer en dat het onder 3 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder dagvaarding 837536-19 feit 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 311, 322, 416 Wetboek van Strafrecht
2 en 10 Opiumwet.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding 09/837536-19 feit 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder dagvaarding 09/837536-19 feit 1 en feit 2 subsidiair, onder dagvaarding 09/837011-21 feit 1 en feit 2 en onder dagvaarding 09/837020-21 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor onder paragraaf 5 omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 240 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 162 dagen, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 78 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
bepaalt dat tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Haaglanden te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd, wanneer de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van het Palmhuis, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die behandelaren aan te geven;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, dan wel een andere zinvolle dagbesteding zoals werk of stage zal hebben;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 4 genummerde voorwerp, te weten: een mes;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten: een telefoon;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op met ingang van de dag dat de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis even lang zal zijn als de onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, voorzitter, kinderrechter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
mr. R. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 20 mei 2021.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage:
I. De tenlastelegging

Bijlage I: de tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sigaretten en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en/of [getuige] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- aan die [aangever 1] en/of [getuige] tonen van een mes en/of
- met een mes een of meermalen steken in een oksel, althans het bovenlichaam, en/of met een/dat mes stekende bewegingen maken in de richting van een oksel, althans bovenlichaam, van die [getuige] en/of
- met een/dat mes steken in een knie van die [getuige] ;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 december 2019 te 's-Gravenhage een bromfiets [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2019 tot en met 28 december 2019 te 's-Gravenhage, een goed te weten een bromfiets ([kenteken]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2019 tot en met 28 december 2019, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een bromfiets ([kenteken]), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of
van een voorwerp, te weten een bromfiets ([kenteken]) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
(09/837011-21)
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk een scooter (merk Kymco), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als maaltijdbezorger, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 december 2019 te 's-Gravenhage (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (van een bankrekening van [aangever 2]) heeft weggenomen een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) (bij een betaalautomaat van de Shell en/of tabaksshop 'Sky') onder gebruikmaking van een wederrechtelijk weggenomen bankpas, van genoemde bankrekening genoemd(e) geldbedrag(en) op te nemen, tot welk gebruik hij, verdachte, niet bevoegd was;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
(09/837020-21)
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,72 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] PL1500-2019361196-1, p. 6-12 en proces-verbaal verhoor [aangever 1] PL1500-2019361196-27 , p. 61-62.
2.Proces-verbaal van aangifte [getuige] PL1500-2019361375-1, p. 13-20.
3.Proces-verbaal van aangifte [getuige] PL1500-2019361375-1, p. 13-20, inclusief fotobijlage.
4.Verklaring van de verdachte ter zitting van 20 mei 2021, proces-verbaal verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 31 december 2019 en proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] PL1500-2019351545, p. 27-28.
5.Proces-verbaal van aangifte PL1500-2019349990-1, p. 17-23.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte PL1500-2019295873-13, p. 52.
7.Proces-verbaal van aangifte PL1500-2019349990-1, p. 17.
8.Proces-verbaal van aangifte PL1500-2019349990-1, p. 21-23.