ECLI:NL:RBDHA:2021:1082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en beëindiging van ZW-uitkering wegens belemmering re-integratie door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan over de schorsing en beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft de ZW-uitkering van eiser geschorst met ingang van 13 augustus 2018 en beëindigd per 24 mei 2018. Dit gebeurde naar aanleiding van de gedragingen van eiser tijdens een mediationgesprek, waar hij zich volgens de mediator en andere betrokkenen vijandig en beledigend heeft opgesteld. Eiser had zich op 19 oktober 2016 ziek gemeld en ontving sindsdien een ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de schorsing en beëindiging van de uitkering op goede gronden zijn gebeurd, omdat eiser niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie en zijn houding tijdens de mediation het herstel belemmerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van eiser tijdens het mediationgesprek de reden waren voor de schorsing en beëindiging van de uitkering. Eiser heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 2.581,36 over de periode van 24 mei 2018 tot en met 27 juli 2018. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Chylinska),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.B. Snoek),

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , (gemachtigde: mr. E. Spijer).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2018 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 24 mei 2018 geschorst.
Bij besluit van 20 september 2018 (primair besluit II) heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser per 24 mei 2018 beëindigd.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (primair besluit III) heeft verweerder een bedrag van
€ 2.581,36 aan ten onrechte verstrekte ZW-uitkering over de periode 24 mei 2018 tot en met 27 juli 2018 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 oktober 2018 (primair besluit IV) heeft verweerder verzocht om betaling van het teruggevorderde bedrag van € 2.581,36 binnen zes weken.
Bij besluit van 12 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een zienswijze ingebracht.
Met instemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Wat ging er aan de zaak vooraf?
2.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als medewerker bouw bij [derde-partij] B.V. (ex-werkgever). Hij heeft zich op 19 oktober 2016 ziek gemeld en is vervolgens in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. De ex-werkgever is eigenrisicodrager voor de ZW. Een eigenrisicodragende ex-werkgever is verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en re-integratie-inspanningen bij een zieke ex-werknemer. Verweerder heeft in het kader van de zogeheten Eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat de ZW-uitkering die eiser op dat moment ontvangt, niet wijzigt per 18 oktober 2017.
2.2.
Op verzoek van eiser is in februari 2018 een andere bedrijfsarts ingeschakeld. Op
6 maart 2018 heeft bedrijfsarts De Boer gerapporteerd dat eiser op het spreekuur is geweest en dat sprake is van een nog niet opgelost arbeidsconflict. Volgens deze bedrijfsarts is bovenop dit conflict sprake van een medische klacht die voor het overgrote deel wordt onderhouden door het onopgeloste conflict. Als het conflict opgelost is, zullen de klachten en de medische aandoening met grote waarschijnlijkheid snel verdwijnen, aldus de bedrijfsarts. Voorts is volgens de bedrijfsarts een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts vrijwel zinloos om te komen tot arbeidsgeschiktheidsafspraken zolang het conflict niet is opgelost.
2.3.
Uit de dossierstukken blijkt vervolgens dat op enig moment is besloten mediation te starten. Na een intakegesprek met de mediator zou op 24 mei 2018 een tweede gesprek plaatsvinden. In het e-mailbericht van de mediator van 24 mei 2018 staat vermeld dat de houding van eiser tijdens dit gesprek vijandig en beledigend was, dat eiser de mediator vier keer voor racist heeft uitgemaakt, dat de mediator eisers houding agressief en bedreigend vond en dat de mediator vanwege het voornoemde het gesprek heeft verlaten. Volgens de mediator is aan de kant van eiser, na zijn eerdere instemming op basis van het intakegesprek, geen enkel commitment meer gezien om mediation te laten plaatsvinden. Voorts blijkt uit de verklaringen van de verzuimbegeleider en de tolk dat eiser zich tevens zeer beledigend heeft uitgelaten tegenover hen. Deze gedragingen hebben plaatsgehad nadat de mediator het gesprek op 24 mei 2018 heeft verlaten.
2.4.
Bij primair besluit I heeft verweerder op verzoek van de ex-werkgever de ZW-uitkering met ingang van 24 mei 2018 geschorst. De ex-werkgever heeft eiser meerdere malen verzocht om mee te werken aan zijn re-integratie, echter heeft eiser geen gehoor gegeven aan dit verzoek. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om binnen één maand contact op te nemen met de ex-werkgever om de schorsing ongedaan te maken. Indien eiser niet binnen één maand contact opneemt met zijn ex-werkgever, eindigt mogelijk zijn recht op uitkering met ingang van 24 mei 2018.
2.5.
Bij primair besluit II heeft verweerder op verzoek van de ex-werkgever de ZW-uitkering die eiser ontving per 24 mei 2018 beëindigd. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft gereageerd op primair besluit I en dat er daardoor onvoldoende gegevens zijn om vast te stellen of hij arbeidsongeschikt is.
2.6.
Bij primair besluit III heeft verweerder op verzoek van de ex-werkgever een bedrag van € 2.581,36 aan ten onrechte verstrekte ZW-uitkering over de periode 24 mei 2018 tot en met 27 juli 2018 van eiser teruggevorderd. Bij primair besluit IV heeft verweerder verzocht om betaling van het teruggevorderde bedrag van € 2.581,36 binnen zes weken.
3. Naar aanleiding van een viertal bezwaren heeft verweerder het bestreden besluit genomen. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar gericht tegen primair besluit I gegrond verklaard, in zoverre dat de schorsing geëffectueerd had moeten worden per eerstvolgende betaling, te weten per 13 augustus 2018. Verder komt verweerder ten aanzien van de schorsing tot de conclusie dat uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts volgt dat de arbeidsongeschiktheid grotendeels wordt onderhouden door een onderliggend arbeidsconflict en dat in overleg met eiser een mediator is ingeschakeld. Vervolgens concludeert verweerder dat door de houding en het gedrag van eiser tijdens het mediationgesprek indirect sprake was van het belemmeren van zijn herstel waardoor re-integratie niet mogelijk is. Vanwege deze escalatie heeft de schorsing op juiste gronden plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder de bezwaren gericht tegen primair besluit II, III en IV ongegrond verklaard. Ten aanzien van de beëindiging (intrekking) van de ZW-uitkering
komt verweerder tot de conclusie dat er door eisers houding en gedrag geen mogelijkheid is geweest om tot een positieve uitkomst van de mediation te komen. Eiser heeft vervolgens geen contact opgenomen met de ex-werkgever (waar in primair besluit I door verweerder om is verzocht). Daardoor is ten onrechte ZW uitgekeerd. De ZW-uitkering is volgens verweerder terecht met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf de dag met ingang waarvan de uitkering door toedoen van eiser ten onrechte is verstrekt. Tot slot komt verweerder tot de conclusie dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering en daarom kan verweerder niet anders concluderen dan dat de invordering ook op juiste gronden is genomen.
Standpunten van partijen
4.1.
Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Ten aanzien van de schorsing betwist eiser met klem dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om mee te werken aan de re-integratie. De beslissing lijkt enkel gebaseerd te zijn op het mediationgesprek van 24 mei 2018. Bovendien betwist eiser wat hij in dat gesprek gezegd zou hebben en meent hij dat dit geenszins te kwalificeren is als belemmeren van de re-integratie die een schorsing van de uitkering rechtvaardigt. Voorts is verweerder volgens eiser niet ingegaan op de door eiser aangevoerde omstandigheden. Het bestreden besluit is volgens eiser innerlijk tegenstrijdig, onbegrijpelijk, onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
4.2.
Verweerder verzoekt de rechtbank in zijn verweerschrift om het beroep ongegrond te verklaren. Ter onderbouwing daarvan betoogt verweerder dat eiser miskent dat zijn opstelling bij de mediator niet leidt tot mindering van het bestaande arbeidsconflict, maar juist tot het tegenovergestelde. Gelet op de informatie van de bedrijfsarts zal de arbeidsongeschiktheid dan ook blijven bestaan. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder om binnen één maand te reageren, zoals neergelegd in primair besluit I. De twee e-mailberichten die eiser heeft gestuurd, gingen niet over de schorsing maar alleen over het opvragen van stukken in verband met eisers aanvraag voor een WIA-uitkering.
4.3.
De ex-werkgever heeft als derde-partij een zienswijze ingebracht. De ex-werkgever stelt zich op het standpunt dat de beroepsgronden blijk geven van het ontbreken van inzicht in de ernst van de handelswijze van eiser tijdens het mediationgesprek. De ex-werkgever verwijst naar de verklaringen die in de bezwaarprocedure zijn overgelegd van de mediator, de verzuimbegeleider en de tolk. De ex-werkgever is met verweerder van oordeel dat geen aanleiding bestaat om deze verklaringen in twijfel te trekken. De namens eiser aangedragen rechtvaardiging voor zijn gedrag snijdt volgens de ex-werkgever geen hout. Vanwege dit gedrag heeft eiser het voor zichzelf onmogelijk gemaakt om toe te werken naar herstel en is het aan hem zelf te wijten dat zijn arbeidsongeschiktheid in stand blijft.
Beoordeling door de rechtbank
Schorsing
5.1.
Verweerder heeft artikel 47a, tweede lid, onder c, van de ZW en artikel 45, eerste lid, onder b, van de ZW aan de schorsing ten grondslag gelegd. Uit het bestreden besluit volgt dat de schorsing van de ZW-uitkering is gebaseerd op de houding en de gedragingen van eiser tijdens het mediationgesprek op 24 mei 2018. Vast staat dat sprake is van een arbeidsconflict en dat partijen hebben ingestemd met mediation. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat de klachten en de medische aandoening van eiser met grote waarschijnlijkheid snel verdwijnen zodra het conflict opgelost is. Een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts was volgens de bedrijfsarts vrijwel zinloos om te komen tot arbeidsgeschiktheidsafspraken zolang het conflict niet opgelost is. De ingezette mediation was derhalve een belangrijk instrument om te komen tot oplossing van het arbeidsconflict en daarmee ook tot verbetering van de medische situatie van eiser en de re-integratie. Volgens verweerder is het mediationgesprek geëscaleerd door misgedragingen van eiser jegens de mediator, een tolk en een verzuimbegeleider. Hierdoor heeft eiser volgens verweerder zijn herstel belemmerd waardoor re-integratie niet mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken voldoende blijkt dat deze gedragingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de mediator, de tolk en de verzuimbegeleider. Het komt voor rekening en risico van eiser dat hij zich tijdens het mediationgesprek op deze wijze heeft opgesteld. Daarnaast is eiser op een later moment ook niet op deze gedragingen teruggekomen. Voorts blijkt uit de gedingstukken niet dat zijn medische situatie deze gedragingen rechtvaardigt. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat de gedragingen vanuit de strijd van de ex-werkgever richting eiser dienen te worden gezien. Daarvoor zijn in de dossierstukken geen aanknopingspunten te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de ZW-uitkering op goede gronden geschorst met ingang van 13 augustus 2018, namelijk met ingang van de eerstvolgende betaling. Eisers beroepsgrond faalt derhalve.
Beëindiging
5.2.
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat de beëindiging van de ZW-uitkering is gebaseerd op het feit dat van eiser, gelet op het arbeidsconflict en de arbeidsongeschiktheid die voor het overgrote deel door dit conflict wordt onderhouden, een constructieve houding/bijdrage tijdens mediation verwacht mocht worden en dat eiser zich tijdens het mediationgesprek van 24 mei 2018 niet op een dergelijke wijze heeft gedragen. Door de houding en het gedrag van eiser is er volgens verweerder geen mogelijkheid geweest om tot een positieve uitkomst te komen. Gelet op de informatie van de bedrijfsarts zal de arbeidsongeschiktheid van eiser dan ook blijven bestaan. Door vervolgens niet te reageren op het verzoek van verweerder om contact op te nemen met de ex-werkgever, zoals neergelegd in primair besluit I, heeft eiser dat ook niet hersteld. De twee e-mailberichten van eiser, waarvan er één dateert van vóór de schorsing, zagen niet op de schorsing en kunnen niet als reactie op het verzoek van verweerder worden aangemerkt. Eiser heeft zich in zijn beroepschrift voornamelijk gericht tegen de schorsing, maar nu is betwist hoe het mediationgesprek is verlopen, ziet de rechtbank aanleiding aan te nemen dat deze beroepsgrond ook is gericht tegen de beëindiging van de ZW-uitkering.
5.3.
Voorop wordt gesteld dat het bestreden besluit, waarbij de ZW-uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken vanaf de dag met ingang waarvan de uitkering door toedoen van eiser ten onrechte is verstrekt, een belastend besluit is. Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op verweerder de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. [1]
5.4.
Zoals weergegeven onder punt 5.2. heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser de arbeidsongeschiktheid in stand heeft gehouden door niet mee te werken aan de mediation en dat hij door vervolgens geen contact op te nemen met de ex-werkgever (waar in primair besluit I door verweerder om is verzocht) dat ook niet heeft hersteld. De rechtbank kan dit volgen en verwijst daartoe naar hetgeen zij heeft overwogen onder punt 5.1. De gedragingen van eiser die ten grondslag zijn gelegd aan de schorsing zijn immers ook ten grondslag gelegd aan de beëindiging (intrekking) van de ZW-uitkering. Verweerder heeft deze gedragingen (waarop het bestreden besluit steunt) aannemelijk gemaakt. Gelet op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de ZW was verweerder daarom gerechtigd over te gaan tot intrekking van de aan eiser toegekende ZW-uitkering. Verweerder heeft voorts in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 de uitkering van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf de dag met ingang waarvan de uitkering door toedoen van eiser ten onrechte is verstrekt.
Terugvordering en invordering
5.5.
Doordat de ZW-uitkering over de periode van 24 mei 2018 tot en met 27 juli 2018 onverschuldigd is betaald, heeft verweerder het onverschuldigd betaalde op grond van artikel 33 van de ZW terecht en op goede gronden teruggevorderd. De rechtbank stelt vast dat eiser geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd ten aanzien van de terugvordering en invordering van de ZW-uitkering. Het had op de weg van eiser gelegen om gemotiveerd aan te geven waarom het bestreden besluit ten aanzien van de terugvordering en invordering volgens hem onjuist is. Nu eiser dit niet heeft gedaan en de rechtbank niet van de onjuistheid van de motivering in het bestreden besluit is gebleken, kan eisers beroep voor zover dat zou zijn gericht tegen de terugvordering en invordering van de ZW-uitkering niet slagen.
Conclusie
6. Het vorenstaande betekent dat verweerder de ZW-uitkering van eiser terecht en op goede gronden heeft geschorst met ingang van 13 augustus 2018. Verweerder heeft de ZW-uitkering tevens terecht en op goede gronden beëindigd met ingang van 24 mei 2018. Tot slot heeft verweerder het onverschuldigd betaalde aan ZW-uitkering over de periode van
24 mei 2018 tot en met 27 juli 2018 terecht en op goede gronden teruggevorderd en ingevorderd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1295.