ECLI:NL:RBDHA:2021:10816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/594813 / HA ZA 20-596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en aansprakelijkheid bij oplevering van appartementen met afwijkend materiaal

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021, gaat het om een geschil tussen eisers, een groep opdrachtgevers, en gedaagde, de aannemer, over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De eisers vorderen nakoming van de overeenkomst, waarin was afgesproken dat kunststof kozijnen zouden worden geplaatst in de appartementen die door de gedaagde zijn gebouwd. Echter, bij de oplevering zijn houten kozijnen in plaats van de afgesproken kunststof kozijnen gebruikt. De eisers stellen dat dit een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst vormt.

De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben geklaagd over het gebruik van houten kozijnen bij de oplevering, terwijl zij dit verschil redelijkerwijs hadden moeten opmerken. Op basis van artikel 7:758 van het Burgerlijk Wetboek is de aannemer ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken, maar niet heeft gemeld. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij bij de oplevering een klacht hebben ingediend over de kozijnen, en dat zij pas meer dan een jaar later een brief naar de gedaagde hebben gestuurd.

De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.430. De uitspraak is mondeling gedaan en in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechtbank opmerkt dat de gedaagde heeft aangetoond dat de kozijnen goed functioneren en niet van mindere kwaliteit zijn dan kunststof kozijnen. De rechtbank benadrukt dat het aan de eisers is om ervoor te zorgen dat eventuele klachten over de oplevering tijdig worden gemeld en vastgelegd.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/594813 / HA ZA 20-596
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 21 september 2021
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] , te [plaats] ,

2.
[eisende partij sub 2], te [plaats] ,
3.
[eisende partij sub 3], te [plaats] ,
4.
[eisende partij sub 4], te [plaats] ,
5.
[eisende partij sub 5], te [plaats] ,
6.
[eisende partij sub 6], te [plaats] ,
7.
[eisende partij sub 7], te [plaats] ,
8.
[eisende partij sub 8], te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.K. Tosun te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], voorheen handelend onder de naam [handelsnaam gedaagde] , te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Z.M. Nasir te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisende partij sub 1 c.s.] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juni 2021, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, zonder producties;
  • het tussenvonnis van 14 april 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 september 2021 en de daarin genoemde stukken;
1.2.
Op de mondelinge behandeling van 21 september 2021 zijn verschenen eisers sub 1 en 2 (hierna: [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] ), bijgestaan door de advocaat voornoemd en gedaagde in persoon, bijgestaan door de advocaat voornoemd.
1.3.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Met instemming van partijen is later afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde ter zitting.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
wijst de vorderingen af;
2.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.430, en begroot de door [gedaagde] nog te maken nakosten op € 163, te vermeerderen met € 85 in het geval van betekening;
2.3.
verklaart de veroordeling onder 2.2 uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

Wanprestatie

3.1.
Tussen [eisende partij sub 1 c.s.] en [gedaagde] zijn omstreeks februari 2016 overeenkomsten tot aanneming van werk gesloten. Op basis van deze overeenkomsten heeft [gedaagde] appartementen gebouwd voor [eisende partij sub 1 c.s.]
3.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen nakoming van deze overeenkomsten. Zij stellen dat op basis van de overeenkomsten kunststof kozijnen zouden worden geïnstalleerd, maar dat na de bouw is gebleken dat er in het dakraam houten kozijnen zijn geplaatst. Daarom beantwoordt het werk volgens hen niet aan de overeenkomst.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat dit niet zo is afgesproken. Hij zou inderdaad kunststof gebruiken voor de gevelkozijnen, maar niet voor de betreffende tuimelvensters c.q. dakramen. Subsidiair voert hij aan dat [eisende partij sub 1 c.s.] dit niet hebben gemeld bij de oplevering van de appartementen.
3.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de afspraak tussen partijen is geweest dat er kunststofkozijnen moesten worden geïnstalleerd door [gedaagde] , en dat het leveren van houten kozijnen als een gebrek moet worden aangemerkt in de zin van het Burgerlijk Wetboek, dan nog komt de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] niet voor toewijzing in aanmerking. In artikel 7:758 van het Burgerlijk Wetboek staat dat de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken, maar ten tijde van de oplevering niet heeft gemeld.
3.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat een dergelijke mededeling door geen van de eisers is gedaan ten tijde van de oplevering. Ter zitting heeft hij dit betoog onder verwijzing naar het proces-verbaal van de oplevering van het appartement van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] onderbouwd. Een dergelijke melding van [eisende partij sub 1] is hierin in ieder geval niet opgenomen. [eisende partij sub 1] heeft ter zitting gesteld dat zij een dergelijke melding heeft gedaan tijdens de oplevering, maar dat degene tegen wie zij dat heeft gezegd haar zei dat de betreffende kozijnen niet in kunststof zijn te krijgen. Dit betoog heeft zij niet onderbouwd, en los daarvan is het haar verantwoordelijkheid dat deze melding in het proces-verbaal van oplevering terecht komt. Ook als, zoals [eisende partij sub 1] stelt, tijdens de oplevering door de uitvoerder is gezegd dat plaatsing van kunststof kozijnen niet mogelijk was, is het aan haar om ervoor te zorgen dat dit in het proces-verbaal van oplevering wordt opgenomen. Op zijn minst had zij hiervan snel na de oplevering een melding kunnen doen bij [gedaagde] . Dit is echter ook niet gebeurd. De eerste brief aan [gedaagde] werd meer dan een jaar later verstuurd.
3.6.
Zodoende neemt de rechtbank als vaststaand aan dat een eventueel gebrek aan de kozijnen niet is gemeld door [eisende partij sub 1 c.s.] bij de oplevering. Dit brengt mee dat ook al zou het gebruik van houten kozijnen een gebrek vormen in de nakoming van de overeenkomst, de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] moet worden afgewezen. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat het maar de vraag is of überhaupt van een gebrek kan worden gesproken, nu de geplaatste kozijnen goed functioneren, niet van mindere kwaliteit zijn dan kunststof kozijnen en [gedaagde] heeft toegelicht dat de kozijnen alleen van binnen van hout zijn en daardoor niet meer onderhoud nodig hebben dan kunststof kozijnen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben ook niet toegelicht waarom zij liever kunststof kozijnen hadden gehad.
Proceskosten
3.7.
[eisende partij sub 1 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.430 (€ 304 aan griffierecht en € 1.126 aan advocaatkosten, 2 punten tarief II). Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, omdat de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten in overeenstemming met het daarop toepasselijke liquidatietarief.

4.De beslissing

Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.S. Honée en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 23 september 2021.