ECLI:NL:RBDHA:2021:10811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser op 16 december 2020 een asielaanvraag ingediend op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 juli 2021 de asielaanvraag ingewilligd en eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 16 december 2020 tot 16 december 2025. Eiser heeft op 12 juli 2021 verweerder in gebreke gesteld, waarna hij op 1 augustus 2021 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 11 juli 2020 de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in werking is getreden, waardoor het niet meer mogelijk was om dwangsommen te verbeuren of beroepen tegen het niet tijdig beslissen in te dienen. Echter, op 3 maart 2021 is een wetsvoorstel ingediend voor de definitieve afschaffing van dwangsommen in asielzaken, en per 11 juli 2021 is het indienen van beroepen tegen het niet tijdig beslissen opnieuw mogelijk gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser op 12 juli 2021 onder de gewijzigde Tijdelijke wet is gedaan, maar dat verweerder op 5 juli 2021 al had beslist op de asielaanvraag.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat verweerder op het moment van de ingebrekestelling al had beslist. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12513
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. A. Habib-Portier,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 16 december 2020 een asielaanvraag gedaan in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Bij besluit van 5 juli 2021 heeft verweerder de asielaanvraag ingewilligd en eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 16 december 2020, geldig tot 16 december 2025.
Op 12 juli 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Op 1 augustus 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.

Overwegingen

1. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. De Tijdelijke wet regelt dat het niet meer mogelijk is om dwangsommen te verbeuren of beroepen tegen het niet tijdig beslissen in te dienen. Op 3 maart 2021 is een wetsvoorstel voor de definitieve afschaffing van dwangsommen in asielzaken ingediend bij de Tweede Kamer. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aangaande dat wetsvoorstel heeft verweerder besloten dat één jaar na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet het indienen van beroepen niet tijdig beslissen opnieuw mogelijk wordt gemaakt, zonder dat dit leidt tot dwangsommen. Hiertoe is artikel 1 van de Tijdelijke wet na één jaar automatisch aangepast.
2. In artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dat luidt vanaf 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de gelijkstelling uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb opnieuw van toepassing is, zodat per 11 juli 2021 opnieuw beroepen niet tijdig beslissen kunnen worden ingediend. Het buiten toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a van de Awb betekent echter dat de vreemdeling met het instellen van dat beroep (nog steeds) niet kan bereiken dat er dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 12 juli 2021, dus onder de gewijzigde Tijdelijke wet, in gebreke heeft gesteld. De rechtbank is daarom bevoegd van het beroep kennis te nemen. De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn op 17 juni 2021 was overschreden. Op 5 juli 2021 heeft verweerder echter alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist. Een exemplaar van dit besluit is op 5 juli 2021 naar de gemachtigde van eiser gezonden. Dit betekent dat verweerder op 12 juli 2021 niet (langer) in gebreke was een besluit te nemen. Dat eiser en zijn gemachtigde naar eigen zeggen pas na het instellen van (een) rechtsmiddel(len) het besluit van 5 juli 2021 hebben ontvangen, of daarvan kennis hebben genomen, laat onverlet dat op het moment van de ingebrekestelling al op de aanvraag was beslist. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.