ECLI:NL:RBDHA:2021:10795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.12111 en NL20.12112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Rohingya uit Myanmar met motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 september 2021, zijn de asielaanvragen van een Rohingya gezin uit Myanmar aan de orde. De aanvragen zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de identiteit, staatloosheid en herkomst van de eisers niet aannemelijk zijn gemaakt. De eisers, die al jarenlang illegaal in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) verbleven, voerden aan dat zij vanwege hun afkomst als Rohingya in Myanmar te vrezen hebben voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren, met name omdat verweerder niet adequaat inging op de zienswijzen van de eisers en de relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren niet had betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek en vernietigde de besluiten, waarbij verweerder werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvragen. De rechtbank benadrukte dat het aan verweerder is om de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers zorgvuldig te beoordelen, en dat de documenten die door eisers zijn overgelegd in onderlinge samenhang moeten worden bekeken. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van de eisers, die samenhangen met de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.12111 en NL20.12112

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

en
[eiseres] ,eiseres,
samen aangeduid als eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen,
[minderjarige]en
[minderjarige],
V-nummers: [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

ProcesverloopBij besluiten van 12 mei 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Daarnaast is aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, in samenhang met
artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Aan eisers is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw, in samenhang met artikel 6.1e van het Vb.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 15 januari 2021 en 9 april 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 april 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J. Kaikai.
Het onderzoek is ter zitting gesloten maar op 21 april 2021 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen stukken aan het digitale dossier toe te voegen.
Op 1 september 2021 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P.M. Cuijpers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. N. Mikolajczyk.

Overwegingen

1. Eisers stellen staatloos te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk
[geboortedatum] . Hun kinderen zijn geboren op [geboortedatum] en [geboortedatum] .
Grondslag asielaanvragen
2. Dit is de vierde asielaanvraag van eisers. De eerdere asielaanvragen zijn niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvragen. Uiteindelijk is de overdrachtstermijn verstreken en is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvragen. De asielaanvragen die nu voorliggen zijn daarom de eerste aanvragen die inhoudelijk zijn beoordeeld.
3. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij behoren tot de Rohingya. Hun ouders zijn afkomstig uit Myanmar. Eiseres is daar ook geboren. Eisers stellen vanaf hun geboorte (eiser) dan wel vanaf jonge leeftijd (eiseres) illegaal in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) te hebben gewoond. Eisers hebben de VAE verlaten omdat zij als illegalen door hun huurbaas waren verraden. Eisers hebben verklaard dat Rohingya in Myanmar te vrezen hebben vanwege hun afkomst, zij zijn bang door de VAE uitgezet te worden naar Myanmar. Eisers stellen dat zij staatloos zijn.
Standpunt verweerder
4. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit;
- illegaal verblijf in de VAE.
5. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers hun identiteit, staatloosheid en oorspronkelijke herkomst uit Myanmar niet aannemelijk hebben gemaakt. Zij worden verder niet gevolgd in hun verklaring dat zij (vrijwel) hun hele leven illegaal hebben verbleven in de VAE. Dat draagt bij aan de twijfel ten aanzien van het door hen gestelde over hun identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als ongegrond.
Tijdens de zitting van 1 september 2021 is de rechtbank gebleken dat verweerder wel geloofwaardig acht dat eisers behoren tot de Rohingya bevolkingsgroep. Dat blijkt ook uit de taalanalyses die zijn afgenomen bij eisers. Dat zij, of hun (voor)ouders, oorspronkelijk afkomstig zijn uit Myanmar, gelooft verweerder echter niet.
Ook is de rechtbank tijdens de zitting van 1 september 2021 duidelijk geworden dat verweerder het langdurige verblijf van eisers in de VAE als zodanig niet betwist, maar de aard ervan wel. Verweerder gelooft niet dat eisers decennialang illegaal in de VAE hebben verbleven. De rechtbank begrijpt dat verweerder dit relevant vindt voor de beoordeling van de asielaanvragen, omdat de VAE mogelijk als veilig derde land zou kunnen worden aangemerkt.
Motiveringsgebrek
6. Eisers betogen, zo begrijpt de rechtbank, dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn. Verweerder is in de bestreden besluiten niet of onvoldoende gemotiveerd ingegaan op wat in de zienswijze is aangevoerd.
6.1
De rechtbank volgt eisers hierin.
Eisers hebben een gezamenlijke zienswijze ingediend en daarin de voornemens op onderdelen gemotiveerd bestreden. In het bestreden besluit ten aanzien van eiseres is voor de inhoudelijke reactie hierop verwezen naar het besluit ten aanzien van eiser. De rechtbank stelt met eisers vast dat in het bestreden besluit ten aanzien van eiser met betrekking tot het aangevoerde in de zienswijze grotendeels is volstaan met de vaststelling dat wat er is gesteld niet kan afdoen aan het voornemen, zonder dat verweerder inhoudelijk reageert op wat eisers hebben gesteld of uitlegt waarom dit niet kan afdoen aan het voornemen. Alleen op wat eisers hebben gesteld voor wat betreft de Italiaanse gegevens heeft verweerder (kort) inhoudelijk gereageerd. Voor zover eisers door verweerder zijn gevolgd in hun zienswijze heeft verweerder zonder nadere motivering gesteld dat dit niet tot een andere conclusie leidt. Dit levert een motiveringsgebrek op. De rechtbank zal daarom de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Instandlating rechtsgevolgen
7. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten en verweerder zal daarom opnieuw moeten beslissen op de asielaanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd om in de verweerschriften en ter zitting het motiveringsgebrek te repareren. De rechtbank overweegt dat artikel 3:46 van de Awb in eerste instantie aan verweerder opdraagt een besluit deugdelijk te motiveren. Verweerder moet dus deugdelijk motiveren waarom hij de verklaringen van eisers (dat zij jarenlang illegaal in de VAE hebben verbleven en dat zij oorspronkelijk afkomstig zijn uit Myanmar en als staatloos moeten worden beschouwd) ongeloofwaardig vindt, en deugdelijk gemotiveerd ingaan op wat eisers tegen zijn standpunt inbrengen. De rechtbank vindt dat verweerder dit nog steeds onvoldoende heeft gedaan, ook gelet op wat eisers (wel) hebben overgelegd en aangevoerd, zoals hieronder ook wordt besproken.
Bij het oordeel van de rechtbank speelt ook een rol dat volgens het verweerschrift van
15 januari 2021 bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van identiteit, staatloosheid en herkomst (ook) externe geloofwaardigheidsindicatoren zouden zijn betrokken. Verweerder kon tijdens de behandeling ter zitting op 1 september 2021 echter niet toelichten welke bronnen dan waren geraadpleegd of welke andere externe geloofwaardigheidsindicatoren waren betrokken bij de besluitvorming. Van een adequate integrale weging van wat de geloofwaardigheid onderbouwt en wat dit verzwakt, is dan ook geen sprake geweest. De rechtbank wijst er op dat, hoewel het aan de vreemdeling is zijn relaas te onderbouwen met verklaringen en documenten, verweerder een actieve onderzoeks- en samenwerkingsverplichting heeft, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb en artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/ EU (de Kwalificatierichtlijn). Uit werkinstructie 2014/10 volgt ook dat verweerder de relevante elementen ambtshalve moet aanvullen en algemene informatie beschikbaar moet hebben en toepassen waar dat nodig is. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder daar, op onderdelen, onvoldoende invulling aan heeft gegeven.
De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Staatloosheid
8. Verweerder volgt eisers niet in hun stelling dat zij staatloos zijn, omdat zij volgens verweerder tegenstrijdig hebben verklaard over welke nationaliteit zij hebben. Eiser heeft in Italië en Nederland steeds verklaard dat hij de Myanmarese nationaliteit heeft, tot hij in het eerste gehoor opeens verklaarde dat hij geen nationaliteit bezit en staatloos is. Eiseres staat in Italië geregistreerd als burger van de VAE. In Nederland heeft zij steeds verklaard de Myanmarese nationaliteit te hebben, tot de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor, waarin zij verklaart dat zij niet de Myanmarese nationaliteit heeft maar staatloos is.
8.1
Eisers hebben betoogd dat geen sprake is van een tegenstrijdigheid. Zij hebben
alleen willen aangeven dat zij als Rohingya, (oorspronkelijk) afkomstig zijn uit Myanmar; in die zin dat hun ouders daar zijn geboren en daarvandaan komen. Eisers stellen dat de Rohingya, als islamitische minderheid in Myanmar, ook helemaal geen aanspraak kunnen maken op de Myanmarese nationaliteit. Eisers beschouwen zichzelf dan ook als staatloos.
8.2
In het bestreden besluit ten aanzien van eiser (waarvan de inhoud ook opgaat voor eiseres) heeft verweerder in reactie hierop gesteld dat dit niet afdoet aan wat hierover in het voornemen is overwogen. Zoals hierboven al is geconcludeerd, is dat een motiveringsgebrek.
8.3
In het verweerschrift van 15 januari 2021 heeft verweerder eisers niet gevolgd in hun uitleg dat Rohingya’s uit Myanmar geen aanspraak kunnen maken op de Myanmarese nationaliteit zodat zij om die reden als staatloos moeten worden aangemerkt, omdat dit een algemene stelling is, die niet is onderbouwd.
Ook zou dit in tegenspraak zijn met de situatie van de (gestelde) oom van eiseres die in Nederland is toegelaten en die - volgens verweerder - zijn Myanmarese nationaliteit heeft onderbouwd.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting op 1 september 2021 verder gewezen op het
“DFAT Country Information Report Myanmar” van de Australian Government, Department of Foreign Affairs and Trade van 18 april 2019, pagina 29, onder 3.36,
waaruit zou blijken dat het voor Rohingya’s niet onmogelijk is om de Myanmarese nationaliteit te verkrijgen.
8.4
De rechtbank merkt op dat uit het besluit en het verweerschrift niet blijkt dat deze bron is betrokken bij de besluitvorming. Verweerder heeft deze bron pas ter zitting aangehaald. Verweerder dient bij zijn beoordeling ook externe geloofwaardigheidsindicatoren te betrekken, zeker als het gaat om dergelijke informatie. Ook in zoverre is het besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid, zoals ook hierboven al is geoordeeld.
Voor wat betreft de inhoud overweegt de rechtbank als volgt. Eisers betwisten dat zij als Rohingya de Myanmarese nationaliteit kunnen verkrijgen. Uit de door verweerder aangehaalde passage blijkt dat het alleen in uitzonderlijke gevallen voor Rohingya’s uit Myanmar mogelijk is de Myanmarese nationaliteit te verkrijgen, namelijk als zij bereid zijn hun etnische groep te laten registreren als “Burmese/Bamar Muslim”. Verder is dit afhankelijk van hun “family history”.
Dat vindt de rechtbank onvoldoende om de stelling van eisers over hun staatloosheid vanwege hun Rohingya-afkomst, gemotiveerd te weerleggen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit andere openbare bronnen [1] , die ambtshalve bekend worden verondersteld bij verweerder, ook blijkt dat Rohingya in Myanmar staatloos zijn. Ook in het rapport waar verweerder naar verwijst staat (onder 3.1, 3.3, 3.8, 3.9 en 3.14) dat Rohingya geen “full citizenship” hebben in Myanmar, “they typically lack citizenship” en “the unwillingness of government officials to provide (
associate and naturalised, geen full) citizenship to Rohingya”. Verder staat hierin dat de Rohingya “effectively stateless” zijn.
8.5
Verweerder heeft in het verweerschrift verder gesteld dat de oom van eiseres wel de Myanmarese nationaliteit zou hebben. De ter onderbouwing door verweerder overgelegde voorlopige (Birmese) identiteitskaart van de (gestelde) oom van eiseres is niet vertaald. Uit de vertaling ter zitting door eiser blijkt dat de nationaliteit niet vermeld staat op de kaart. Verweerder heeft dat niet betwist.
8.6
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder met de
verwijzing naar het “DFAT Country Information Report Myanmar” en de identiteitskaart van de (gestelde) oom van eiseres onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan de verklaring van eisers voor de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden met betrekking tot hun nationaliteit en hun gestelde staatloosheid. Verweerder heeft onvoldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht van 3:2 van de Awb, en aan de samenwerkingsverplichting, zoals in 7 omschreven, nu verweerder bij de besluitvorming niet kenbaar algemene informatie heeft betrokken ten aanzien van de mogelijkheid voor Rohingya om de Myamarese nationaliteit te verkrijgen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat verweerder bij de beoordeling van de gestelde tegenstrijdige verklaringen van eisers niet evident heeft betrokken de omstandigheid dat het op zijn minst uitzonderlijk is voor Rohingya om de Myanmarese nationaliteit te hebben en dat heeft afgezet tegen de uitleg van eisers die zij gegeven hebben voor de (vermeende) verklaringen over hun nationaliteit in voorgaande procedures.
Myanmarese herkomst
9. Verweerder volgt eisers verder niet in hun stelling dat zij, of hun (voor)ouders, oorspronkelijk afkomstig zijn uit Myanmar omdat zij dit niet met eigen documenten hebben onderbouwd. Ook is in het voornemen tegengeworpen dat eisers te weinig kunnen verklaren over (Rohingya in) Myanmar. Eisers worden in het bestreden besluit gevolgd in hun stelling dat zij daar niet zijn opgegroeid en de kennis alleen van horen zeggen hebben, maar verweerder vindt dat dit nog niet aannemelijk maakt dat de (voor)ouders van eisers uit Myanmar komen. In het verweerschrift staat vervolgens dat eisers algemeen en summier hebben verklaard over de Rohingya bevolkingsgroep.
Gelet op de bewoordingen van het besluit gaat de rechtbank er echter van uit dat verweerder eisers hun gebrek aan kennis niet zozeer tegenwerpt, als wel dat verweerder stelt dat eisers niet door middel van hun verklaringen aannemelijk hebben gemaakt afkomstig te zijn uit Myanmar, zodat zij dat op andere wijze moeten onderbouwen. De rechtbank begrijpt dat verweerder stelt dat zij daar niet in zijn geslaagd.
Eiser heeft een brief van The European Rohingya Council (ERC) van 5 januari 2020 overgelegd. In deze brief verklaart de ERC onder meer dat de ouders, Mohammed Shabir en Nurjahan, van mr. Mohammed Rashid, geboren op 26 mei 1998 in Dubai, “were originally form Ludaing village in Myanmar’s Rakhine State and fled Myanmar military’s crackdown of Rohingya in 1966.”
Met de verklaring heeft eiser zijn Myanmarese oorsprong niet aangetoond volgens verweerder. Het document is op verzoek van eiser opgesteld en dus niet uit een objectieve bron afkomstig. Verder vindt verweerder het bevreemdingwekkend dat eiser pas in 2019 achter het document is aangegaan. Ook stelt verweerder vraagtekens bij het verrichte onderzoek en eisers verklaringen daarover.
9.1
In de zienswijze hebben eisers betoogd dat het gegeven dat het document op hun verzoek is opgesteld geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de gegeven informatie. Een verklaring wordt altijd op verzoek opgesteld. Niet valt in te zien dat het ERC fictieve informatie zou verstrekken. Het feit dat pas in 2019 pogingen zijn ondernomen komt omdat pas in 2019 duidelijk werd dat Nederland het asielverzoek zou gaan beoordelen. Tot die tijd werd Italië door verweerder verantwoordelijk gehouden.
9.2
In het bestreden besluit van eiser (waarvan de inhoud ook opgaat voor eiseres) is in reactie hierop enkel gesteld dat dit niet afdoet aan wat in het voornemen inhoudelijk over dit betreffende document is geoordeeld. Zoals in 6.1 al is overwogen, is dit een motiveringsgebrek.
9.3
In het verweerschrift van 15 januari 2021 stelt verweerder zich op het standpunt dat in het voornemen voldoende is gemotiveerd waarom aan dit document niet de waarde kan worden gehecht die eiser wenst, onder meer nu de verklaring een kopie betreft, opgesteld is op verzoek van eiser en enkel op basis van getuigenverklaringen in Bangladesh, waarbij bovendien geen gebruik is gemaakt van objectieve bronnen.
9.4
Ter zitting op 1 september 2021 heeft de gemachtigde van verweerder - gevraagd naar het standpunt van verweerder met betrekking tot dit document - de vier tegenwerpingen uit het voornemen herhaald. Verweerder heeft het standpunt uit het verweerschrift niet nader toegelicht.
Ten aanzien van verweerders tegenwerping dat eisers het document pas in 2019 hebben opgevraagd, hebben eisers gesteld dat pas in maart 2019 duidelijk is geworden dat Nederland verantwoordelijk werd voor de asielaanvraag en dat zij niet zouden worden overgedragen aan Italië. Verweerder heeft dat ook niet betwist.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ook ter zitting (op 13 april en
1 september 2021) niet voldoende gemotiveerd is ingegaan op wat eisers hebben betoogd met betrekking tot de verklaring van de ERC.. Daarmee heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom aan deze verklaring geen waarde wordt toegekend.
Dat geen sprake zou zijn van gedegen onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat dit zo is, is niet voldoende. Zo heeft verweerder desgevraagd ook niet de in de verklaring opgenomen telefoonnummers gebeld. De rechtbank wijst er hierbij op dat het - zoals verweerder ook stelt - weliswaar aan eisers is om hun aanvraag te onderbouwen, maar dat het aan verweerder is om de documenten die zij daartoe aanleveren te beoordelen en - als verweerder vindt dat daaraan geen of weinig waarde toekomt - om dat voldoende te motiveren. In dit geval is verweerder daarin niet geslaagd.
9.5
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat de Myanmarese afkomst van eisers niet geloofwaardig is, onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank betrekt daarbij ook de rapporten van de taalanalyse, waarbij hun uitspraak kennelijk is vergeleken met de uitspraak in Bangladesh. Eisers hebben verder overgelegd de Italiaanse verblijfsvergunning en het Italiaanse reisdocument van de (gestelde) vader van eiser. Verder heeft eiseres een Birmese identiteitskaart van haar (gestelde) vader overgelegd en een document met betrekking tot de aan- of verkoop van land. Verweerder heeft gesteld dat de familieband niet is aangetoond, maar heeft nagelaten alle stukken in onderlinge samenhang te beoordelen. Daarbij wijst de rechtbank er verder op dat eisers in beroep nog twee verklaringen hebben overgelegd, van de Bruma Center Dubai en de Burma Rohingya Action Organization. In de eerste verklaring wordt eiser ook genoemd als zoon van zijn (gestelde) vader. Verweerder heeft nagelaten dit bij de beoordeling te betrekken ten aanzien van de aannemelijkheid van de familieband. De rechtbank benadrukt dat zij hiermee niet vooruit loopt op de uitkomst van een volgende beoordeling, maar dat zij verweerder er op wijst dat alle documenten in onderlinge samenhang dienen te worden beoordeeld.
Voor zover verweerder tijdens de zitting nog gesteld heeft dat eisers afkomstig kunnen zijn uit Thailand, omdat daar ook Rohingya wonen, schuift de rechtbank dit terzijde. Deze stelling is niet onderbouwd of nader gemotiveerd.
Illegaal verblijf in de VAE
10. Verweerder heeft zich in de voornemens op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zich decennialang als illegalen konden handhaven in de VAE.
10.1
Eisers hebben in het nader gehoor verklaard dat zij werkzaam zijn geweest in de VAE en dat zij een huis konden huren.
In hun zienswijze hebben eisers betoogd dat verweerder met zijn standpunt dat het bevreemding wekt dat eisers zich jarenlang illegaal staande hebben kunnen houden, voorbij gaat aan het gegeven dat een groot deel van de economie draait op de aanwezigheid van (illegale) migranten. Dit beeld komt naar voren uit algemene informatie, waarvan verondersteld wordt dat die ook bij verweerder bekend is.Zo bestaat slechts 10 procent van de bevolking in de VAE uit Emiratis en woont er een omvangrijke populatie van mensen uit Egypte, Somalië, Soedan et cetera.
10.2
In het bestreden besluit van eiser (waarvan de inhoud ook opgaat voor eiseres) is hierop niet gemotiveerd ingegaan. Zoals hiervoor al gezegd, is dit mede reden geweest om een motiveringsgebrek aan te nemen en de bestreden besluiten te vernietigen.
In beroep wijzen eisers erop dat zij in de zienswijze uitleg hebben gegeven in reactie op de vragen die het illegale verblijf van eisers in de VAE bij verweerder heeft opgeroepen, en dat verweerder ten onrechte volledig voorbij is gegaan aan deze uitleg.
10.3
In het verweerschrift van 15 januari 2021 is het motiveringsgebrek niet gerepareerd: verwezen is naar het voornemen, waarbij zou zijn ingegaan op de zienswijze. Dit kan de rechtbank alleen al gelet op de volgorde van de asielprocedure niet volgen. Voor zover verweerder bedoelt dat in het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze, verwijst de rechtbank naar het vastgestelde motiveringsgebrek.
Ter zitting op 1 september 2021 heeft de gemachtigde van verweerder zich in dit kader op het standpunt gesteld dat volgens algemene informatie een tewerkstellingsvergunning ook voor illegale immigranten vereist is.
10.4
Hoewel verweerder tijdens de zitting daarmee wel is ingegaan op het betoog van eisers is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Het geconstateerde motiveringsgebrek is niet gerepareerd. Dat de autoriteiten van de VAE de eis van een tewerkstellingsvergunning zouden stellen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat alle illegale migranten ook daadwerkelijk hierover beschikken, terwijl zij wel arbeid verrichten. Zoals ook bij verweerder bekend mag worden verondersteld is dit in Nederland ook niet altijd het geval. De enkele omstandigheid dat een tewerkstellingsvergunning wordt vereist, betekent niet dat er geen illegale migranten zijn of illegale arbeid wordt verricht of dat het lastig is daar langdurig illegaal te verblijven. Verweerder heeft ook niet verwezen naar bronnen, ter onderbouwing van zijn (kennelijke) vooronderstelling dat het zeer lastig is om langdurig illegaal in de VAE te verblijven, op de wijze waarop eisers dat hebben omschreven. Ook op dit punt heeft verweerder onvoldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht en aan de samenwerkingsverplichting, doordat verweerder heeft nagelaten de verklaringen van eisers af te zetten tegen algemene informatie, die bij verweerder bekend en beschikbaar moet zijn, over illegaal verblijf in de VAE.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
11. De rechtbank wijst verweerder erop dat de verwijzing van eisers naar hun in Nederland toegelaten (gestelde) familieleden in de aanvullende beroepsgronden van
21 augustus 2021 opgevat moet worden als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit is ter zitting op 1 september 2021 ook bevestigd door eiseres. Hoewel de rechtbank het met verweerder eens is dat deze beroepsgrond rijkelijk laat in de procedure is aangevoerd, was dit nog wel op tijd. Verder moet nu opnieuw op de aanvragen worden beslist. De rechtbank geeft verweerder in overweging om de zaken van de (gestelde) familieleden te vergelijken met die van eisers. Daarbij kan de stelling van de gemachtigde van eisers worden meegenomen, dat - zo begrijpt de rechtbank - ook in die zaken ondersteunende verklaringen van Rohingya-belangenorganisaties zijn overgelegd en dat deze anders dan hier, in het voordeel van de vreemdelingen zijn betrokken.
Conclusie
12. De besluiten zijn in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb tot stand gekomen. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet, zoals gezegd, geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, aangezien het niet aan de rechtbank is haar oordeel over de geloofwaardigheid in de plaats te stellen van dat van verweerder. Verweerder zal de geloofwaardigheid van het asielrelaas opnieuw moeten beoordelen. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1870,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Markwat, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.“Staatloosheid in Nederland”, United Nations High Commissioner for Refugees, van november 2011, paragraaf 23;