ECLI:NL:RBDHA:2021:10774
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van leges bij aanvraag verblijfsvergunning niet tijdelijke humanitaire gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de leges die eiser moest betalen bij de aanvraag van een verblijfsvergunning onder de beperking 'niet tijdelijke humanitaire gronden'. Eiser, geboren in 1984 en afkomstig uit Sierra Leone, had een verblijfsvergunning aangevraagd die geldig was van 25 mei 2020 tot 25 mei 2025. De leges voor deze aanvraag bedroegen € 1.057,-, maar eiser was van mening dat hij vrijgesteld moest worden van deze kosten, omdat de leges volgens de website van de IND 0 euro zouden bedragen bij wijziging van het verblijfsdoel na een jaar uitstel van vertrek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, het bezwaar van eiser tegen de leges ongegrond had verklaard. Eiser voerde aan dat de leges niet in verhouding stonden tot de werkelijke kosten die verweerder had gemaakt bij de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende inzichtelijk had gemaakt wat de werkelijke kostprijs was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk was gemotiveerd en verklaarde het beroep gegrond.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- dient te vergoeden. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.