ECLI:NL:RBDHA:2021:10747
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een asielzoeker, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag op 2 juli 2020 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk ongegrond is.
De voorzieningenrechter heeft besloten dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten. In de overwegingen van de uitspraak wordt vermeld dat er eerder, op 23 september 2021, al een uitspraak was gedaan in een vergelijkbare zaak, waarbij het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk was verklaard. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en werd het verzoek afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van de griffier mr. S.C. Spruijt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000.