ECLI:NL:RBDHA:2021:10746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.4509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning regulier voor humanitair tijdelijk verblijf en de beoordeling van inspanningen tot terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Beninse nationaliteit bezit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'humanitair tijdelijk', omdat hij stelt dat hij buiten zijn schuld niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. De staatssecretaris had eerder het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat het advies van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) onvoldoende inzichtelijk en concludent was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de eiser niet had laten zien dat hij wilde terugkeren naar Benin. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.4509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk (buiten schuld niet kunnen vertrekken)’ kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2021 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich via beeldverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Beninse nationaliteit te bezitten.
2. Op 16 maart 2016 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 10 maart 2017 is eisers asielaanvraag afgewezen. Dit staat in rechte vast gelet op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 juli 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:3421).
3. Op 1 augustus 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 3 mei 2019 is eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard en is tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Dit staat in rechte vast gelet op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 juli 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:4206).
4. In deze zaak gaat het om eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk’. Daarbij beroept eiser zich erop dat hij buiten zijn schuld niet naar zijn land van herkomst kan vertrekken. Op 29 oktober 2020 heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) een zwaarwegend ambtsadvies aan verweerder uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden.
5. Bij besluit van 6 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich hoofdzakelijk op het standpunt dat eiser, gelet op het voornoemde advies van de DT&V, onvoldoende heeft laten zien dat hij wil terugkeren naar Benin.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. In beroep voert eiser daartegen aan dat hij wel voldoende inspanningen heeft verricht om terug te keren naar Benin en dat het advies van de DT&V niet inzichtelijk en concludent is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Volgens onderdeel B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 geldt als voorwaarde voor een buiten schuld-vergunning, onder meer, dat de vreemdeling naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag heeft laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst.
8. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ligt het op de weg van verweerder om zich ervan te vergewissen dat een advies waarop een besluit mede is gebaseerd, zoals dat van de DT&V, voldoende inzichtelijk en concludent is.
9. De rechtbank is met eiser van oordeel dat het advies van de DT&V van 29 oktober 2020 onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Zoals verweerder ter zitting heeft onderkend, is onvoldoende duidelijk waarop het standpunt is gebaseerd dat er na het geloofwaardig achten door verweerder van eisers identiteit en nationaliteit alsnog twijfels over deze aspecten zijn ontstaan. Daarnaast heeft verweerder ter zitting onderkend dat het advies lastig te lezen is en dat de verschillende voorwaarden uit het beleid in de bespreking door elkaar lopen. Bovendien is de overweging dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om terug te keren naar Benin niet voldoende gestaafd. Het advies gaat op dit punt met name in op de presentatie van eiser op de Beninse ambassade te Brussel op 24 november 2017. Volgens het advies is het bevreemdend dat eiser tijdens deze presentatie op een aantal door de consul gestelde – al dan niet basale – vragen het antwoord niet weet. In het advies wordt echter niet vermeld om welke vragen het gaat, zodat niet kan worden nagegaan of en in hoeverre het hier inderdaad om slechts basale vragen gaat. Deze onduidelijkheid heeft verweerder desgevraagd ter zitting niet weg kunnen nemen. Volgens verweerder is er weliswaar een verslag van het gesprek tijdens deze presentatie gemaakt, maar is in dit verslag niet neergelegd welke vragen er aan eiser zijn gesteld. Daarnaast blijkt een groot deel van het gesprek in de stamtaal Dendi te zijn gevoerd, een taal die de verslaglegger kennelijk niet beheerst. Aldus kan niet worden vastgesteld of eiser geen antwoord heeft kunnen geven op vragen die nuttig hadden kunnen zijn bij het realiseren van terugkeer naar Benin.
10. Verweerders standpunt dat eiser onvoldoende heeft laten zien dat hij wil terugkeren naar Benin is in overwegende mate gebaseerd op het DT&V-advies. Reeds hierom is het beroep gegrond. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige aspecten van de zaak. Omdat het nu op de weg van verweerder ligt om aan de hand van de voorwaarden in het beleid opnieuw te bezien of eisers bezwaar gegrond is, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1). Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb wordt verweerder ook opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.496,- (veertienhonderdzesennegentig euro);
 draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- (honderdeenentachtig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.