Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1984 en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich heeft afgewend van de islam en vervolgens is bekeerd tot het atheïsme. Toen eiser in 2019 met gelijkgestemden in Kordan kampeerde, heeft er een inval plaatsgevonden en is eiser door de inlichtingendienst meegenomen naar de Evin gevangenis. Hier is hij gemarteld en ondervraagd. Eiser is op 25 juni 2019 voorwaardelijk vrijgelaten, nadat hij onder dwang heeft verklaard dat hij niet meer in God gelooft. Hierdoor vreest hij voor de Iraanse autoriteiten bij terugkeer naar Iran. Daarnaast vreest eiser voor zijn streng religieuze broer die hem bedreigt.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Atheïsme;
- Problemen naar aanleiding van zijn atheïsme.
3. Verweerder acht eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en atheïsme geloofwaardig. De problemen naar aanleiding van zijn atheïsme worden echter ongeloofwaardig geacht. Hieraan legt verweerder het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten van 10 maart 2021 ten grondslag. De door eiser overgelegde documenten (dagvaarding en status van zijn gevangenneming) zijn volgens Bureau Documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Dit doet volgens verweerder ten zeerste afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen. Verweerder werpt eiser verder tegen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij een open dossier heeft bij Justitie en dat hij zich moet melden, omdat hij niet is verschenen bij de rechtbank. Verweerder concludeert verder dat het tijdsverloop van een jaar tussen eisers vrijlating en de (hervatte) bedreigingen van eisers broer bevreemdingwekkend is. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser in verband met zijn atheïsme niet te vrezen heeft voor problemen met de Iraanse autoriteiten bij terugkeer. Gelet op de overgelegde documenten die zeer waarschijnlijk vals zijn, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid en onder e, van de Vw.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de aanhouding, detentie en vrijlating niet kenbaar heeft meegenomen in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling houdt immers in dat ook de verklaringen over de gebeurtenissen daarbij kenbaar worden meegenomen. Verweerder heeft de gestelde problemen echter niet geloofwaardig bevonden, vanwege twee overgelegde documenten waarvan is gebleken dat deze onbevoegd zijn opgemaakt. Verweerder diende de aanhouding en detentie door de autoriteiten daarnaast als op zichzelf staande relevante elementen aan te merken, nu dit vervolgingsgronden zijn. Eiser stelt verder dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niet met stukken heeft onderbouwd dat er nog een juridische procedure tegen hem loopt. Uit het Algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over Iran van februari 2021 blijkt immers dat er geen toegang mogelijk is in het Sana-systeembij politieke zaken en zaken die met nationale veiligheid te maken hebben. Met betrekking tot de bedreigingen van de broer van eiser, voert eiser aan dat verweerder niet heeft betwist dat deze bedreigingen concreet zijn gemaakt en actueel zijn en daarnaast heeft eiser een verklaring gegeven voor het tijdsverloop. Eiser stelt verder dat hij alleen al vanwege zijn atheïsme een risico loopt bij terugkeer. Daarbij heeft verweerder ten onrechte nagelaten om te beoordelen of eiser bij terugkeer naar Iran risico loopt als hij op dezelfde wijze als in Nederland invulling geeft aan zijn geloofsovertuiging. Tot slot stelt eiser dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid en onder e, van de Vw. Deze afdoening wordt enkel gemotiveerd met een verwijzing naar de overgelegde documenten en berust niet op de door eiser afgelegde verklaringen. Verweerder heeft die verklaringen namelijk niet beoordeeld als kennelijk inconsequent, tegenstrijdig, vals of duidelijk onwaarschijnlijk.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De verklaringen van eiser over zijn aanhouding, detentie en vrijlating zijn beoordeeld als onderdeel van het element “problemen naar aanleiding van zijn atheïsme”. Eiser heeft niet onderbouwd waarom deze gebeurtenissen hierdoor onvoldoende zorgvuldig zijn beoordeeld of waarom hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder voor genoemde onderdelen van eisers relaas ten onrechte geen zelfstandig element heeft onderscheiden.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het onderzoeksrapport van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De overgelegde dagvaarding en het document over de status van zijn gevangenneming kunnen dan ook niet dienen ter onderbouwing van eisers asielrelaas. Eiser heeft ook overigens geen documenten overgelegd die zijn asielrelaas kunnen onderbouwen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde foto’s van een overhoopgehaald huis geen onderbouwing vormen, alleen al omdat niet vaststaat dat het huis van eiser betreft.
7. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat het overleggen van documenten die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onbevoegd zijn afgegeven op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de problemen die hij met die documenten heeft willen onderbouwen. Dat betekent dat verweerder geen geloof hoefde te hechten aan eisers verklaringen over zijn aanhouding, detentie en vrijlating en evenmin aan de verklaringen over de daaruit voortgekomen problemen met eisers broer.Verweerders tegenwerping dat eiser niet duidelijk heeft weten te maken waarom hij de gestelde strafrechtelijke vervolging in Iran niet met documenten heeft kunnen onderbouwen, behoeft daarom geen bespreking.
8. Niet meer in geschil is dat eiser betrokken is geweest bij demonstraties in Nederland tegen het Iraanse regime en dat daarvan beelden op het internet staan. Eiser heeft dit in beroep met foto’s aangetoond. Eiser heeft daarbij gewezen op informatie uit het Algemeen ambtsbericht over Iran dat de Iraanse autoriteiten bij het opsporen van demonstranten gebruik maken van gezichtsherkenningstechnieken.Ook blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over Iran dat Iraniërs die op een laissez-passer inreizen – zoals ook bij eiser het geval zou zijn – bij aankomst kunnen worden ondervraagd door de Iraanse autoriteiten. Politieke activisten of andere personen die als een bedreiging worden gezien, kunnen bij terugkeer in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan.Verweerder heeft echter terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten. Niet aannemelijk is geworden dat eiser als een bedreiging wordt gezien. De door eiser gestelde problemen vanwege zijn atheïsme zijn niet geloofwaardig bevonden. Over het gebruik van gezichtsherkenningstechnieken vermeldt het ambtsbericht dat niet bekend is of deze technieken worden gebruikt bij het monitoren van sociale media en internet. Evenmin is bekend op welke schaal deze technieken worden toegepast.
9. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiser atheïst is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdelingmag van een vreemdeling van wie de geloofsovertuiging geloofwaardig wordt geacht, niet worden gevraagd dat hij zich in het land van herkomst terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofsovertuiging ter voorkoming van vervolging. Onder ‘geloofsovertuiging’ moet in dit verband ook een niet-theïstische geloofsovertuiging, zoals het atheïsme, worden verstaan..
10. Tijdens het aanvullend gehoor is eiser niet specifiek gevraagd of en hoe hij bij terugkeer naar Iran zijn atheïsme wil uiten. Eiser heeft wel verklaard dat hij graag met vrienden zou willen spreken over zijn overtuiging, maar dat dat niet gaat in de Iraanse samenleving.Ook blijkt uit zijn verklaringen dat hij in Iran openlijk uiting gaf aan zijn atheïsme door samen te komen met andere atheïsten. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van die verklaringen niet afzonderlijk beoordeeld. Tijdens de gehoren is evenmin aan bod gekomen of en, zo ja, op welke manier eiser zijn atheïsme in Nederland uitdraagt. Bij zienswijze en in beroep heeft eiser verklaard dat hij in Nederland kennis heeft gemaakt met de organisaties
Ex Muslims Netherlanden de
Council of Ex-muslims of Britain. Daarnaast is niet in geschil dat eiser vanuit zijn religieuze overtuiging actief is op sociale media en YouTube kanalen. Uit het Algemeen ambtsbericht over Iran blijkt dat mensen die publiekelijk uitkomen voor hun atheïsme, als geloofsafvalligen worden beschouwd en dan risico lopen op strafvervolging wegens afvalligheid of godslastering.
Het is in Iran verboden om in de media over atheïsme te schrijven en er bestaan cyber-bataljons die controles daarop uitvoeren op sociale media.Gelet hierop en op hetgeen eiser heeft verklaard, heeft verweerder dan ook niet voldoende onderzocht of eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade als hij in Iran op dezelfde wijze als in Nederland openlijk uiting geeft aan zijn atheïsme.
11. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.Er bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Gelet op het door verweerder nog uit te voeren onderzoek is het toepassen van een bestuurlijke lus naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige afdoeningswijze. Verweerder zal dan ook opnieuw op de aanvraag dienen te beslissen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).