In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal eisers, waaronder eiseres 1, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die familieleden zijn van eiseres 1, hebben aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om zich bij eiseres 1 in Nederland te voegen. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris afgewezen, met als argument dat de eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van nareis, omdat zij niet de echtgenoot of minderjarige kinderen van eiseres 1 zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2021, waarbij de eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 1, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, een verblijfsvergunning heeft gekregen en dat de andere eisers bij haar willen komen wonen.
De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen door de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de belangenafweging die is gemaakt niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het recht van eiseres 1 en haar familieleden op gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat dit onvoldoende is meegewogen in de belangenafweging. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.