ECLI:NL:RBDHA:2021:10739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.3280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden van een jongvolwassen asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal eisers, waaronder eiseres 1, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die familieleden zijn van eiseres 1, hebben aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om zich bij eiseres 1 in Nederland te voegen. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris afgewezen, met als argument dat de eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van nareis, omdat zij niet de echtgenoot of minderjarige kinderen van eiseres 1 zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2021, waarbij de eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 1, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, een verblijfsvergunning heeft gekregen en dat de andere eisers bij haar willen komen wonen.

De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen door de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de belangenafweging die is gemaakt niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het recht van eiseres 1 en haar familieleden op gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat dit onvoldoende is meegewogen in de belangenafweging. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.3280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres 1,

geboren op [geboortedag 1] 1996,
V-nummer: [nummer],
[eiser 1], eiser 1,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer],
[eiseres 2],eiseres 2,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer],
[eiseres 3], eiseres 3,
Geboren op [geboortedag 1] 1995,
V-nummer: [nummer],
[eiseres 4], eiseres 4,
geboren [geboortedag 2] 2002,
V-nummer: [nummer]
[eiseres 5], eiseres 5,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer]
[eiseres 6], eiseres 6,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

In het besluit van 4 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel
‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [eiseres 1]’ afgewezen.
In het besluit van 5 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kaloian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over wie gaat het in deze zaak?
1. Eiser en eiseres 2 zijn de vader en moeder van eiseres 1, eiseres 3 en eiseres 4. Eiseres 5 en 6 zijn de tantes van eiseres 1. Eiseres 1 is alleen naar Nederland gekomen en heeft daar asiel aangevraagd. Zij was toen meerderjarig. Aan haar is een verblijfsvergunning verleend op 9 februari 2020.
Wat willen eisers?
2. Eisers willen bij eiseres 1 in Nederland komen wonen. Eiseres 1 wordt in deze procedure daarom ook wel referent genoemd. Om naar Nederland te kunnen komen hebben eisers een mvv aangevraagd. Een mvv geeft namelijk het recht de Nederlandse grens over te steken en de verblijfsvergunning wordt dan automatisch korte tijd na inreis verstrekt. Eiseressen 5 en 6 hebben een mvv aangevraagd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [eiseres 1]’. De andere eisers hebben een mvv aangevraagd in het kader van de zogenaamde nareis. Verweerder heeft deze laatste aanvragen omgezet naar aanvragen voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [eiseres 1]’ omdat, volgens verweerder, de ouders en zussen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van nareis.
Waarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen?
3. Verweerder heeft de aanvragen van eiseres 2 en eiseres 3 afgewezen omdat zij geen identiteitskaarten hebben overgelegd. Verweerder vindt dat hun verklaringen over de reden dat zij geen documenten hebben niet overtuigend en zij hebben onvoldoende inspanningen verricht om aan documenten te komen. Verweerder vindt dat eiseres 2 en eiseres 3 daarom niet in bewijsnood verkeren. De (indicatieve) documenten die zij wel hebben overgelegd zijn voor verweerder onvoldoende om van de gestelde identiteit te kunnen uitgaan. Als niet duidelijk is wie eiseres 2 en 3 zijn, is ook niet duidelijk dat zij familie zijn van eiseres 1.
De familierelatie tussen eiser, eiseres 4, 5 en 6 en eiseres 1 vindt verweerder wel aannemelijk. Verweerder gaat er ook vanuit dat er tussen eiseres 1 en eiser sprake is van familie- of gezinsleven zoals wordt bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] , maar de belangenafweging valt in het nadeel van eiser 1 uit.
Verweerder neemt hechte persoonlijke banden aan tussen eiseres 1 en eiseres 4 en daarom ook familie- of gezinsleven. De belangenafweging valt echter in het nadeel van eiseres 4 uit.
Verweerder neemt geen familie- of gezinsleven aan tussen eiseres 1 en eiseres 5 en 6 omdat geen sprake is van een meer dan gewoonlijke afhankelijkheidsrelatie.
Waarom zijn eisers het daar niet mee eens?
4. Eisers hebben – samengevat – aangevoerd dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en ten aanzien van eiser en eiseres 4 tot een onjuiste belangenafweging is gekomen. Eiseres 2 en eiseres 3 verkeren wel in bewijsnood en kunnen geen officiële identiteitsdocumenten verkrijgen. Zij hebben wel andere documenten overgelegd waaruit hun identiteit blijkt. Ten slotte stellen eisers dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres 1 en haar tantes.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ten aanzien van het toetsingskader dat verweerder heeft gebruikt
5.1
Eisers stellen dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft omgezet naar een ander verblijfsdoel, ten onrechte niet aan de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] heeft getoetst en het beleid ten aanzien van jong-meerderjarigen [3] onjuist heeft toegepast.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aanleiding heeft kunnen zien de aanvragen nareis om te zetten naar aanvragen voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [eiseres 1]’. Eisers vallen niet onder de groep familie- en gezinsleden die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van nareis. Zij zijn immers niet de echtgenoot of het minderjarige kind van eiseres 1 en ook niet de partner of het meerderjarig kind van eiseres 1 [4] en eiseres 1 was als referent op het moment dat zij in Nederland arriveerde al meerderjarig. [5]
5.3
Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat eisers niet worden genoemd in artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eisers vallen in zoverre dan ook niet onder het toepassingsbereik van die richtlijn en kunnen daaraan geen rechten ontlenen. Wel is verweerder gehouden om de belangenafweging die volgt uit artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn ook voor eisers te maken, maar de belangenafweging is in dit geval gelijk aan de belangenafweging waar artikel 8 van het EVRM (en artikel 7 van het EU Handvest) toe verplicht. [6] Eisers worden daarom niet gevolgd in hun betoog dat voor hen de belangenafweging in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn gunstiger is dan de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM moet worden gemaakt.
5.4
Volgens het beleid van verweerder neemt verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). Verweerder neemt wel familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk
5.5
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres 1 aan de voorwaarden voldoet (ten tijde van het bestreden besluit was zij 24 jaar) en dat zij dus familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM heeft met haar vader. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gegeven het verblijfsdoel in deze procedure terecht heeft beoordeeld of sprake is van jongvolwassenheid en, in overeenstemming met verweerders beleid, vervolgens een belangenafweging heeft gemaakt. Dat toetsingskader is ook in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM [8] . Anders dan eisers stellen brengt het aannemen van gezins- en familieleven tussen eiseres 1 en eiser niet automatisch mee dat een mvv aan hen, en aan de rest van de familie, moet worden verleend.
Ten aanzien van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM voor eiser
6.1
De vraag is vervolgens wel of verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarbij
een “fair balance” is gevonden tussen het belang van referent en haar gezinsleden met wie gezinsleven is aangenomen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds, en of daarbij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar zijn betrokken. [9]
6.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiseres 1 en eiser. In die belangenafweging heeft verweerder onder andere meegewogen het economisch belang van de Nederlandse overheid en ook dat niet is gebleken dat er een zo sterke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres 1 en eiser bestaat dat de belangenafweging in zijn voordeel uit zou moeten vallen. Er is weliswaar sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar daaraan komt volgens verweerder geen doorslaggevend gewicht toe.
Volgens verweerder is geen sprake van een sterke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres 1 en eiser omdat niet is gebleken dat eiseres 1 voor haar dagelijks functioneren of geestelijk welzijn afhankelijk zou zijn van haar vader, of andersom. Dat eiseres 1 financieel afhankelijk is van haar vader, omdat zij niet mocht werken in Syrië, kan niet tot dat oordeel leiden. In Nederland kan eiseres 1, volgens verweerder, immers wel werken en bovendien kan eventuele financiële steun ook op afstand geboden worden. Verweerder heeft ook meegewogen dat eiseres 1 ruim 24 jaar oud is en dat van haar verwacht mag worden dat zij zelf een leven opbouwt in Nederland. Ter zitting heeft verweerder nog aangevuld dat "geen sterke afhankelijkheidsrelatie" ook zo moet worden gelezen dat verwacht mag worden dat eiseres 1 op eigen benen kan staan en dit mag dan ook worden meegewogen.
6.3
De rechtbank begrijpt dat eisers betwisten dat deze belangenafweging goed heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt eisers hierin. De rechtbank komt tot die conclusie vanwege het volgende. Verweerder heeft gezins- en familieleven aangenomen tussen eiseres 1 en eiser, omdat eiseres 1 volgens verweerder jongvolwassen is. Volgens het beleid van verweerder hoeft de referent dan niet aannemelijk te maken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en het gezinslid dat naar Nederland wil komen. Maar dat is wat verweerder in het kader van de belangenafweging nu feitelijk juist wél heeft gedaan. De rechtbank wijst er verder op dat uit de jurisprudentie van het EHRM ook niet blijkt dat wanneer eenmaal (beschermenswaardig) gezins- en familieleven is aangenomen, in het kader van de belangenafweging nog ruimte zou bestaan om mee te wegen of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder kon ter zitting ook geen jurisprudentie noemen waaruit blijkt dat dit wel zou kunnen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omstandigheden die zien op de afhankelijkheid van eiseres 1 en eiser, en die worden beschreven op pagina 8 van het bestreden besluit, daarom niet op deze manier en in het nadeel van eiser bij de belangenafweging heeft kunnen betrekken.
6.4
Verweerder heeft in het bestreden besluit doorslaggevend gewicht toegekend aan het economisch belang en in dat kader meegewogen dat aannemelijk is dat eiser in Nederland een beroep gaat doen op de algemene middelen. Daarbij is, naast het feit dat eiser in Nederland gebruik zal gaan maken van door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur, meegewogen dat eiseres 1 een bijstandsuitkering ontvangt.
6.5
De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat het economisch belang als weigeringsgrond mag worden tegengeworpen. [10] Maar het EHRM weegt echter zwaar mee dat de betreffende referent geen inspanningen heeft gedaan om aan werk te komen. Dat wordt in dit geval niet aan eiseres 1 tegengeworpen.
Als verweerder wordt gevolgd worden in zijn stelling dat eisers veronderstelde beroep op de openbare middelen ertoe leidt dat een doorslaggevend gewicht aan het economisch belang moet worden toegekend, dan betekent dat dat in nagenoeg elke zaak waarin het gaat om vreemdelingen die zich bij een in Nederland verblijvend familie- of gezinslid willen voegen de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Het zal namelijk zeer zelden voorkomen dat de persoon die naar Nederland wil komen (en een verblijfsvergunning aanvraagt op grond van artikel 8 van het EVRM) al werk heeft in Nederland voor hij of zij daar arriveert. Door op deze manier aan dit economisch belang doorslaggevend belang toe te kennen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank – enigszins terughoudend toetsend – geen “fair balance” gevonden.
6.6
Verweerder heeft verder onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, die, zo is tussen partijen niet in geschil, in dit geval bestaat, zich verhoudt tot de andere belangen. In het bestreden besluit staat alleen dat daar geen doorslaggevend gewicht aan toe komt. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is, nog los van het oordeel dat verweerder ten onrechte de afhankelijkheid als element heeft betrokken bij de belangenafweging. Dat een objectieve belemmering wordt aangenomen betekent dat verweerder ervan uitgaat dat het gezinsleven niet in Syrië kan worden uitgeoefend. Van verweerder mag dan worden verlangd dat verweerder verder toelicht waarom dit niet doorslaggevend is, zeker nu het gaat om gezinsleven tussen een vader en een jongvolwassen dochter.
6.7
Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse overheid zwaarder zou wegen dan het belang van eiseres 1 en eiser om hun recht op gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
Wat betekent dit oordeel voor het besluit voor zover dat ziet op de andere eisers?
7.1
Verweerder heeft voor eiseres 4 in het bestreden besluit (anders dan in het eerste besluit) aangenomen dat tussen haar en eiseres 1 sprake is van hechte persoonlijke banden en dus van familie- en gezinsleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een belangenafweging toch in het nadeel van eiseres 4 uitvalt, waarbij is verwezen naar de belangenafweging die voor eiser is gemaakt. Omdat de belangenafweging voor eiser onvoldoende is gemotiveerd, betekent dat dat de belangenafweging voor eiseres 4 ook onvoldoende is gemotiveerd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het aannemen van hechte persoonlijke banden niet kan worden verenigd met een belangenafweging waarin, zoals in de belangenafweging van eiser, wordt meegewogen of van een bijzondere afhankelijkheid sprake is.
7.2
Verweerder heeft voor wat betreft de belangenafweging voor eiseres 5 en 6 eveneens verwezen naar de belangenafweging van eiser. Omdat verweerder die belangenafweging niet deugdelijk heeft gemotiveerd, is het besluit voor zover dat ziet op eiseres 5 en 6 ook onvoldoende gemotiveerd.
7.3
Ten aanzien van eiseres 2 en eiseres 3 komt verweerder aan een belangenafweging niet toe, omdat hun identiteit niet aannemelijk is geworden en daarmee de familierelatie met eiseres 1 ook niet. Het oordeel van de rechtbank raakt het besluit voor zover dat ziet op eiseres 2 en 3 dan ook niet. De rechtbank zal daarom het standpunt van verweerder over de identiteit van eiseres 2 en 3 beoordelen.
Ten aanzien van de identiteit van eiseres 2 en eiseres 3
8.1
Verweerder heeft geen bewijsnood aangenomen voor het ontbreken van officiële identiteitsbewijzen. De enkele stelling dat de vreemdelingen niet over officiële
identiteitsdocumenten beschikken omdat deze verloren zouden zijn gegaan bij
een bomaanslag vindt verweerder zeer summier en niet overtuigend. Het overgelegde individuele uittreksel uit het bevolkingsregister, afgegeven op 11 maart 2020, doet verder afbreuk aan de gestelde bewijsnood. Eisers hebben enerzijds gesteld dat de officiële identiteitsbewijzen verloren zijn geraakt tijdens een bomaanval en dat zij geen nieuwe kunnen aanvragen omdat het te tijdrovend, duur en gevaarlijk zou zijn om zich te wenden tot de autoriteiten. Anderzijds hebben eisers een recent en door de autoriteiten afgegeven uittreksel overgelegd en zou voor afgifte van hiervan juist een officieel identiteitsbewijs vereist zou zijn. [11] Verweerder vindt dat niet met elkaar te rijmen.
Verweerder stelt verder dat het overgelegde individuele uittreksel uit het burgerlijk persoonsregister indicatief bewijs vormt, maar vindt dit onvoldoende om van de gestelde identiteit te kunnen uitgaan, omdat het document geen pasfoto bevat.
8.2
Eiseres 2 en eiseres 3 hebben gesteld dat hun verklaringen niet summier zijn en dat zij niet uitgebreider kunnen verklaren dan hoe zij hebben verklaard – namelijk dat hun documenten verloren zijn gegaan na de bomaanslag op hun huis. Verder hebben zij gesteld dat het niet mogelijk is bij de centrale autoriteiten documenten aan te vragen, omdat hun woonplaats niet onder het regime valt van de autoriteiten en het te gevaarlijk is die plaats te verlaten. Het was wel mogelijk om het lokale uittreksel te verkrijgen, omdat het opvragen van deze documenten bij de lokale autoriteiten minder lastig is. De rechtbank begrijpt dat eiseres stellen dat verweerders standpunt onvoldoende is gemotiveerd.
8.3
De rechtbank is dit met eisers eens. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de verklaringen summier zijn omdat eisers meer hadden meer moeten verklaren over bijvoorbeeld welk deel van het huis door de bomaanslag is verwoest en waarom vader (eiser) en zus (eiseres 4) wel een identiteitskaart hebben. De rechtbank stelt evenwel vast dat uit de besluitvorming niet blijkt dat dit van eiseres werd verwacht. Verweerder heeft alleen gesteld dat de verklaringen summier waren, zonder dit te specificeren.
Verder is niet in geschil dát er een bomaanslag op het huis van eisers is gepleegd en dat Qamishly, de plek waar eisers woonden, ligt in een regio waarin de regering geen macht heeft. Evenmin is in geschil dat eisers voor het verkrijgen van identiteitskaarten hadden moeten reizen naar een gebied waar de regering het voor het zeggen heeft en dat het voor eiseres gevaarlijk was zich daarheen te begeven. Daarbij verwacht verweerder ook niet van eisers dat zij zich tot de autoriteiten wenden om documenten te verkrijgen. [12] Dat eisers niettemin een uittreksel hebben weten te verkrijgen omdat zij dit, zo hebben zij verklaard, bij de lokale autoriteiten kunnen halen, strookt met wat hierover is opgenomen in het ambtsbericht waarnaar verweerder heeft verwezen. [13] Verweerder stelt weliswaar terecht dat voor het aanvragen van een uittreksel een identiteitsbewijs moet worden getoond, maar uit het ambtsbericht blijkt ook dat ook anderen dan de persoon waarop het uittreksel ziet een individueel uittreksel kunnen aanvragen. [14] , waarbij van belang is dat eiser, en eiseressen 4, 5 en 6 waren in het bezit van een identiteitskaart.
8.4
Wat hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiseressen 2 en 3 niet in bewijsnood verkeren onvoldoende heeft gemotiveerd.
Conclusie
9. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 6.7, 7.1, 7.2 en 8.4 geconcludeerd dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Het besluit is daarmee genomen in strijd met de wet. [15] De rechtbank zal dit motiveringsgebrek niet passeren, omdat eisers daarmee in hun belangen zouden worden geschaad. [16] Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Hoe nu verder?
10. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. [17] Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten. [18] In dit geval zal de rechtbank niet van die mogelijkheden gebruik maken, omdat het – vanwege de aard van het gebrek – aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
Proceskosten en griffierechtrecht
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eisers hebben moeten maken. Om die kosten vast te stellen maakt de rechtbank gebruik van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het bedrag aan proceskosten komt op € 1496,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 748,--; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.(Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (
3.B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
5.Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:980.
7.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000
8.Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM)
9.Zie bijvoorbeeld EHRM 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 (
10.Bijvoorbeeld 20 oktober 2005, ECLI:CE:ECHR:2005:1020DEC000887604 (
11.Zo blijkt volgens verweerder uit het Thematische ambtsbericht Syrië
12.p.6 bestreden besluit.
13.p.36.
14.p.36.
15.Artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
16.Artikel 6:22 van de Awb.
17.Artikel 8:41a van de Awb.
18.Artikel 8:51a en artikel 8:72 van de Awb.