ECLI:NL:RBDHA:2021:10720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
09/144771-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een stalen pijp, vrijspraak van voorbedachte raad

Op 30 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 2 juni 2021 in Alphen aan den Rijn een zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever, met wie hij een conflict had, meermalen met een stalen pijp op de benen geslagen, waardoor de aangever een spiraalfractuur in het rechteronderbeen opliep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling voor emotie- en agressie regulatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachten rade handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voldoende tijd had om na te denken over zijn daad, maar dat er sterke aanwijzingen waren dat hij handelde in een opwelling. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank kwam tot een lagere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft ook het beslag van de stalen pijp, het wapen dat gebruikt is bij de mishandeling, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/144771-21
Datum uitspraak: 30 september 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
[adres]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. de Jonge en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L. Tricoli naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 juni 2021 te Alphen aan den Rijn aan [aangever] opzettelijk en met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een spiraalfractuur, althans één of meerdere breuken in de rechterknie en/of het rechteronderbeen heeft toegebracht door die [aangever] meermalen met een stalen pijp, althans een zwaar voorwerp, op de benen, althans het lichaam, te slaan en/of meermalen met zijn vuist in het gezicht, althans op het lichaam, te slaan en/of meermalen tegen de benen, althans het lichaam, te schoppen.
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade en dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade bepleit. Hij heeft zich ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank, op grond van het dossier en
het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat het bestanddeel “met voorbedachten rade” niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In het onderhavige geval is vast komen te staan dat de verdachte de stalen buis, waarmee het letsel is toegebracht heeft meegenomen toen hij [aangever] opzocht. Daarmee is gegeven dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich van zijn voorgenomen daad rekenschap te geven.
Niettemin zijn er sterke contra-indicaties voor voorbedachte raad, die juist wijzen op handelen in een opwelling. De verdachte heeft consequent verklaard dat hij geen vooropgezet plan had om [aangever] te mishandelen, maar de stalen buis had meegenomen om zichzelf – mocht dat nodig zijn – tegen [aangever] te verdedigen. De rechtbank vindt steun die verklaring in hetgeen [getuige 1] , die op 30 mei 2021 met de verdachte op zoek is gegaan naar [aangever] , aan verbalisanten heeft verklaard, te weten dat de verdachte op dat moment geen wapen of een als wapen bruikbaar object bij zich droeg. Ook [getuige 2] , die de verdachte op 2 juni 2021 naar de locatie van aangever heeft gebracht, heeft verklaard niet te weten van een vooropgezet plan om [aangever] te mishandelen. De rechtbank zal gelet op deze contra-indicaties vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen [1] :
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 september 2021.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 2 juni 2021 (p. 9).
3. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het letsel bij aangever, opgemaakt op 8 juni 2021 (p. 87).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij, op 2 juni 2021 te Alphen aan den Rijn aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een spiraalfractuur in het rechter
onderbeenheeft toegebracht door die [aangever] meermalen met een stalen pijp op de benen te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft de aangever met een langwerpig, hard, metalen voorwerp zo hard op zijn benen geslagen dat het rechter onderbeen is gebroken. Het slachtoffer heeft veel bloed verloren, moest geopereerd worden en heeft veel tijd nodig gehad voor genezing. De door de verdachte gestelde omstandigheid dat de aangever geld van hem had gestolen, relativeert – wat daarvan ook zij – de buitenproportionele reactie van verdachte geenszins.
De verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van de aangever aangetast. Verder behoeft het geen betoog dat een dergelijke manier van voor eigen rechter spelen volstrekt ontoelaatbaar is en dat daartegen streng dient te worden opgetreden.
Dat geldt temeer nu het feit midden op de dag heeft plaatsgevonden in een park onder de ogen van het aldaar aanwezige publiek. Daardoor zijn, blijkens de filmbeelden in het dossier, derden ongewild getuige geweest van het gewelddadig handelen van de verdachte, wat bij hen ongetwijfeld heeft geleid tot gevoelens van onbehagen en onveiligheid.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 augustus 2021, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld. De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 juli 2021, waaruit volgt dat sprake is van een laag/gemiddeld recidiverisico. Daarbij is volgens de reclassering van belang dat de verdachte, zoals ook is gebleken uit eerdere contacten met politie en justitie, mogelijk problemen heeft met zijn emotie regulatie wanneer hij het idee heeft dat hem onrecht wordt aangedaan. De verdachte zou moeten leren van te voren stil te staan bij acties en moeten leren zijn gedrag ‘on hold’ te zetten, aldus de reclassering. De verdachte geeft aan het hier mee eens te zijn en hulp voor deze emotie/agressie regulatie te willen. Een dergelijke behandeling zou het recidiverisico volgens de reclassering kunnen verlagen. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling in de vorm van een emotie/agressie regulatie behandeling.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd en gaan – bij een zaak als onderhavige, het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen niet zijnde een vuurwapen – uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank overweegt daarbij dat de LOVS-oriëntatiepunten tot andere (lagere) uitkomsten leiden dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De rechtbank komt daarom ook tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden, waarbij het feit dat het geweld in de openbare ruimte is gepleegd als strafverzwarende omstandigheid is betrokken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal een deel van de straf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij is van belang dat sprake was van een disproportionele reactie van de verdachte op een (betrekkelijk) geringe aanleiding en dat - ook naar de mening van de verdachte - sprake is van emotie/agressie regulatie problematiek waarbij hij – laatstelijk ter terechtzitting – heeft aangegeven hulp te kunnen gebruiken. De rechtbank zal gelet op het voorgaande en conform het bepaalde in artikel 14e Sr bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van dat artikel uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst (zie bijlage bij dit vonnis) opgenomen voorwerp verbeurd wordt verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp verbeurd verklaren. Dit voorwerp is daarvoor vatbaar, omdat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33 en 33a en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
zware mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag Forensische zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor het reguleren van zijn emoties onderscheidenlijk agressie, zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst opgenomen voorwerp, te weten:
1. STK wapen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Arts, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2021.
Bijlage
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijk beslagtitel
Voorwerpen
1. STK Wapen
(Omschrijving: 2600025)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2021155165, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn – Gouda, Basisteam Alphen aan den Rijn, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 107).