ECLI:NL:RBDHA:2021:10692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
09/286694-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling in GGZ-instelling met tbs-maatregel

Op 1 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in een GGZ-instelling was opgenomen. De verdachte, geboren in 1996, was op dat moment gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum Haaglanden. De rechtbank heeft op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De feiten vonden plaats in Oegstgeest, Leidschendam en Voorschoten, waarbij de verdachte onder andere een vuistslag in de nek gaf aan een slachtoffer en bedreigende woorden uitsprak tegen een andere persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege psychische problematiek, waaronder schizofrenie. De officier van justitie had tbs met dwangverpleging gevorderd, wat de rechtbank heeft toegewezen, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan een benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet in verhouding stond tot de opgelegde tbs-maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/286694-20 en 09/818202-16 (tul)
Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum Haaglanden.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Grabowsky naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 te Oegstgeest opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een spijkerbroek, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die spijkerbroek geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de fietsenstalling en/of de vuilniscontainer en/of het gebouw van de [naam GGZ instelling] aan de [adres 2] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de gebruikers van die fietsenstalling en/of de bewoners van dat gebouw, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de gebruikers van die fietsenstalling en/of de bewoners van dat gebouw, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2
hij op of omstreeks 25 augustus 2020 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Leidschendam en/of Voorschoten, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar:
- in Leidschendam een vuistslag in de nek te geven en/of
- in Voorschoten een of meer klappen met de hand op het achterhoofd en/of tegen de zijkant van haar gezicht te geven;
4
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Voorschoten opzettelijk een of meer ambtena(a)ren,te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: 'kankerhoeren met jullie kankermoeder, ik neuk je dochter, ik neuk je moeder, ik lik het kutje van je kankerdochter', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde mishandeling in Leidschendam heeft de raadsvrouw gesteld dat deze niet bewezen kan worden. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde mishandeling in Voorschoten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
Op 24 oktober 2020 heeft [aangever] namens GGZ [naam GGZ instelling] aangifte gedaan van brandstichting. [aangever] was op 24 oktober 2020 aan het werk bij GGZ [naam GGZ instelling] te Oegstgeest. Omstreeks 14.25 uur hoorde zij van een cliënte, genaamd [getuige 1] , dat er brand was bij het fietsenhok. Bij het fietsenhok zag [aangever] iets op de grond liggen wat brandde. De brand is vervolgens geblust. Het bleek om een spijkerbroek te gaan die nog in plastic zat.
[getuige 2] bevond zich op 24 oktober 2020 op de locatie Oegstgeest van GGZ [naam GGZ instelling] . [getuige 2] heeft verklaard dat hij een paar minuten voor de brandmelding de verdachte het GGZ-pand heeft binnengelaten.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij zich op haar kamer bevond, dat zij haar gordijnen open had en naar buiten keek. [getuige 1] keek recht uit op het fietsenhok en zag dat een man het fietsenhok opende en met zijn fiets naar binnen ging. Enkele seconden later zag [getuige 1] vlammen. Zij zag toen de man die eerder het fietsenhok inging het pand inlopen. De verbalisant heeft [getuige 1] een foto van de verdachte getoond. [getuige 1] heeft aangegeven dat dit de persoon was die zij bij de fietsenstalling zag, vlak voordat zij vlammen zag. [getuige 1] herkende de verdachte aan zijn blik, neus en bovenlip.
Gelet op deze getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat er een brand is geweest bij het fietsenhok en dat de verdachte ten tijde van de brand op de locatie daarvan is gesignaleerd. Het dossier laat zich er echter niet over uit wat de oorzaak is geweest van het ontstaan van de brand en wat het verloop van de brand is geweest. Forensisch onderzoek is niet verricht. Bij gebrek aan deze wetenschap is de enkele aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de fietsenstalling op het moment dat er vlammen waren te zien onvoldoende om te concluderen dat hij opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Op 2 september 2020 heeft [aangever] , werkzaam bij de [naam GGZ instelling] gelegen aan de [adres 2] te Oegstgeest, aangifte gedaan van bedreiging. [aangever] heeft verklaard dat zij op 25 augustus 2020 zich op haar werk bevond. De verdachte was op dat moment patiënt bij de [naam GGZ instelling] . [aangever] hoorde dat de verdachte tegen haar zei: “Wacht maar, ik maak je af”. Toen de verdachte deze woorden uitsprak, keek de verdachte [aangever] boos aan. [aangever] voelde zich door de verdachte bedreigd. [2]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 25 augustus 2020 werkzaam was bij de [naam GGZ instelling] te Oegstgeest. [getuige 3] hoorde dat de verdachte ruzie had met [aangever] (de rechtbank begrijpt: [aangever] ). De verdachte schreeuwde tegen [aangever] : “Ik maak je af”. [3]
[getuige 4] heeft verklaard dat zij op 25 augustus 2020 aan het werk was, samen met [aangever] en [getuige 3] . Zij hoorde dat de verdacht naar [aangever] riep: “Ik maak je af” en daarbij in de richting van [aangever] keek en haar aan bleef kijken. [4]
Gelet op voorgaande verklaringen acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Op 10 november 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van mishandeling. [slachtoffer 2] fietste op 10 november 2020 in Leidschendam. Op enig moment kwam er een jongen naast haar fietsen. Voordat [slachtoffer 2] het wist, voelde zij een vuistslag in haar nek. [slachtoffer 2] voelde direct pijn in haar nek en had een rode plek. Ten tijde van het opnemen van de aangifte heeft de politie een foto van de nek van [slachtoffer 2] gemaakt. [5] Hierop is te zien dat [slachtoffer 2] een rode verkleuring in haar nek heeft. [6] [slachtoffer 2] is na de mishandeling verder gefietst in de richting van Voorschoten. Toen [slachtoffer 2] in Voorschoten aankwam, zag zij de jongen die haar eerder geslagen had op een bankje zitten. [slachtoffer 2] pakte haar telefoon om een foto van de jongen te maken. Toen [slachtoffer 2] haar telefoon pakte, stond de jongen op en sloeg [slachtoffer 2] op haar achterhoofd en de zijkant van haar gezicht. [7] Dit deed pijn. [8] Op het moment dat de jongen wegfietste, heeft [slachtoffer 2] een foto van hem gemaakt. [9]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is op de foto die door [slachtoffer 2] is gemaakt. [10]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Aangezien de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • een proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 10 november 2020;
  • een proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4] d.d. 10 november 2020;
  • een proces-verbaal aanhouding [verdachte] d.d. 10 november 2020;
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 september 2021.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 25 augustus 2020 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af";
3
hij op 10 november 2020 te Leidschendam en Voorschoten [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar:
- in Leidschendam een vuistslag in de nek te geven en
- in Voorschoten klappen met de hand op het achterhoofd en tegen de zijkant van haar gezicht te geven;
4
hij op 10 november 2020 te Voorschoten opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: 'kankerhoeren met jullie kankermoeder, ik neuk je dochter, ik neuk je moeder, ik lik het kutje van je kankerdochter'.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van maatregelen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de - gemaximeerde - maatregel
van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd met bevel dat de
verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw het ambtshalve afgeven van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) verzocht. De raadsvrouw heeft zich verzet tegen oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 25 augustus 2021 volgt dat hij in de afgelopen vijf jaar meermalen met politie en justitie in aanraking is geweest, waaronder bedreiging en mishandeling.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van 10 december 2020, opgesteld door D.J. Vinkers, psychiater en L. Stam, GZ-psycholoog. Zij hebben gerapporteerd dat de verdachte weigerde om onderzocht te worden. Gezien de ernst van het ten laste gelegde en de aanwijzingen voor mogelijke psychische problematiek, hebben zij geadviseerd om de verdachte klinisch te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC).
De verdachte is hierop van 26 april 2021 tot 4 juni 2021 ter observatie opgenomen geweest in het PBC en onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een Pro Justitia-rapport, dat op 21 juli 2021 is uitgebracht. De Pro Justitia-rapportage is gebaseerd op de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. De psychiater, M. van Berkel, en de psycholoog, T. ’t Hoen (hierna: de deskundigen), hebben het volgende gerapporteerd.
Ten tijde van de observatie heeft de verdachte niet over het ten laste gelegde willen praten. De verdachte is wel meermalen in gesprek geweest met de onderzoekers, waardoor er alsnog goed zicht op hem is verkregen. Volgens de deskundigen is bij de verdachte sprake van schizofrenie. Tijdens de observatieperiode stonden symptomen passend bij een actieve psychose op de voorgrond. Er zijn aanwijzingen dat deze symptomen al een paar jaar in meer of mindere mate aanwezig zijn. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. De cannabis heeft een negatieve invloed op de psychotische ontregelingen van de verdachte. De stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Onduidelijk is in hoeverre de verdachte psychotisch ontregeld was en of de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed was van cannabis. Op grond van de aard van het ten laste gelegde en de beschrijving hiervan in de stukken, kan volgens de deskundigen worden vastgesteld dat het gedrag van de verdachte samen lijkt te hangen met psychotische ontregeling. Gelet hierop adviseren de deskundigen om het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat dit rapport op deugdelijke wijze tot stand is gekomen.
De deskundigen hebben, ondanks de omstandigheid dat de verdachte niet over het ten laste gelegde heeft willen spreken, helder gemotiveerd hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies daarom over en legt deze conclusies ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezen verklaarde bedreiging en mishandeling de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Dit geldt eveneens voor de ten laste gelegde beledigingen, hoewel die niet in het rapport is meegenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat bij de verdachte ook ten tijde van de ten laste gelegde beledigingen, die op dezelfde dag als de genoemde mishandeling hebben plaatsgevonden, sprake was van dezelfde stoornissen en dat deze stoornissen van invloed zijn geweest op het gedrag van de verdachte.
Recidiverisico en behandelkader
De deskundigen concluderen omtrent het recidiverisico en het behandelkader als volgt. Vanuit de beschreven stoornis kan worden vastgesteld dat er zonder goede begeleiding een hoog risico is op agressie in algemene zin. Vanuit de gestructureerde risicotaxatie komt naar voren dat vrijwel alle historische items van toepassing zijn op de verdachte. Ook ten aanzien van de klinische items komt de verdachte tot een hoge score. De verdachte heeft geen inzicht in zijn eigen gedrag of stoornis en er is ondanks behandeling nog sprake van actieve symptomen van de stoornis. Daarbij is ook sprake van gedragsmatige instabiliteit. Het recidivegevaar treedt voornamelijk op als de structuur wegvalt, eventueel in combinatie met het stoppen van antipsychotische medicatie en toename van het gebruik van cannabis. In een goed gestructureerde omgeving nemen de gedragsproblemen bij de verdachte af en kan hij zich aanpassen.
De verdachte is niet bereid om mee te werken aan een klinische behandeling in een gestructureerde omgeving. Een behandeling in een voorwaardelijk kader is volgens de deskundigen daarom niet mogelijk. De mogelijkheid van een civiele zorgmachtiging is onderzocht, maar de verwachting is dat een langere opname nodig is dan de duur van de zorgmachtiging. Daarnaast wordt binnen een zorgmachtiging beoogd om zo snel als mogelijk ambulant te gaan behandelen. In het geval van de verdachte wordt geadviseerd om de stappen richting ambulante behandeling langzaam en weloverwogen te nemen, om het risico op agressief gedrag zo veel mogelijk in te perken. Daarbij komt dat eerder is geprobeerd om de verdachte binnen een zorgmachtiging te behandelen. De enige mogelijkheid die resteert om de verdachte een passende behandeling op te leggen, is daarom de tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de reclasseringsadviezen van 26 augustus 2021 en 16 september 2021. Evenals de deskundigen schat de reclassering het recidiverisico hoog in. Het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en -inzicht. Gebleken is dat de verdachte niet in staat is om zich te conformeren aan voorwaarden. De reclassering ziet derhalve geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Sinds 2018 is de verdachte onder opeenvolgende zorgmachtigingen gedwongen opgenomen geweest. De initiële behandeltermijn van een zorgmachtiging is ontoereikend om de benodigde (klinische en ambulante) behandeling te bieden en de leefgebieden doeltreffend te stabiliseren. De psychische problematiek van de verdachte is dermate complex dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om tot recidivebeperking te komen. Een behandeling op basis van een zorgmachtiging is dan ook niet toereikend. De reclassering adviseert daarom – in aansluiting op het advies van het PBC – om aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Op dit moment kan volgens de reclassering het recidiverisico na behandeling in het kader van de gemaximeerde tbs-maatregel, niet worden ingeschat. De maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht biedt de mogelijkheid om de risico’s te zijner tijd opnieuw te boordelen en indien nodig voorwaarden te stellen. De reclassering adviseert om de verdachte ook deze maatregel op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van een e-mailbericht van de geneesheer-directeur van Fivoor, J. Scheppers (hierna: geneesheer-directeur), dat na de pro-formazitting van 27 juli 2021 desgevraagd aan de officier van justitie is toegezonden. De geneesheer-directeur acht een zorgmachtiging niet opportuun. Een zorgmachtiging is een civielrechtelijke machtiging waarbij het uitgangspunt een zo kort als mogelijk durende opname is, gericht op herstel van de patiënt. Dit is een wezenlijk ander uitgangspunt dan een forensische zorgtitel, waarbij ook wordt ingezet op recidivepreventie en bescherming van de maatschappij. Een behandeling van een half jaar is voor de verdachte niet afdoende, mede gelet op het feit dat een eerdere plaatsing niet afdoende is gebleken om herhaling van delictgedrag door de verdachte te voorkomen, aldus de geneesheer-directeur.
Maatregel
Uit voornoemde rapporten en het e-mailbericht van de geneesheer-directeur is gebleken dat een zorgmachtiging onvoldoende waarborgen biedt dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Naar het oordeel van de rechtbank behoort een behandeling in het kader van een zorgmachtiging dan ook niet tot de mogelijkheden. Er resteert dan slechts de mogelijkheid om aan de verdachte de tbs-maatregel op te leggen. Uit de genoemde rapporten is gebleken dat de verdachte niet in staat is om zich te conformeren aan voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het niet eens is met de deskundigen en dat hij geen behandeling nodig heeft, niet begeleid wil wonen en dat hij als hij vrijkomt “sowieso weer wil gaan blowen”. Als de verdachte wordt veroordeeld, wil hij zich wel aan de voorwaarden houden, want dat is volgens de verdachte beter dan de tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank heeft er op basis van de rapportages en de wisselende verklaringen van de verdachte ter terechtzitting onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte de nodige motivatie kan opbrengen in het kader van tbs met voorwaarden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging geboden is.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van de tbs-maatregel dat het onder 2 bewezen verklaarde feit een misdrijf is als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts bestond tijdens het begaan van dat feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de rapporteurs naar voren hebben gebracht omtrent de stoornissen en de complexe problematiek van de verdachte en het daarmee aanzienlijke risico op geweldsuitingen. Het is daarom onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde bedreiging niet kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft een verbale bedreiging geuit, die niet is voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde en waardoor aannemelijk is geworden dat de bedreiging ook daadwerkelijk ten uitvoer zou worden gebracht.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het bewezen verklaarde misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling wordt opgelegd, gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarde voor het opleggen van een ongemaximeerde tbs-maatregel. De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan derhalve maximaal vier jaar bedragen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een gemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De reclassering heeft de rechtbank tevens geadviseerd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, teneinde toezicht op en begeleiding van de verdachte te verzekeren na beëindiging van de tbs-maatregel. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking is voldaan. De terbeschikkingstelling van de verdachte wordt gelast en de oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Ook na de tbs-maatregel met dwangverpleging kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.
Gevangenisstraf
De rechtbank acht het niet opportuun om naast de tbs-maatregel een gevangenisstraf op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding, zonder een concreet bedrag te noemen. [slachtoffer 2] heeft de rechtbank verzocht om een bedrag te schatten voor de door haar geleden immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om een passend bedrag op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat haar cliënt geen geld geeft en beperkt toerekeningsvatbaar is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft op het formulier geen bedrag ingevuld, maar aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,-.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020.
Nu de verdachte voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan hem de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 10 februari 2021 gevorderd dat de in de zaak met parketnummer 09/818202-16 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 29 juni 2016 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van één maand, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden bijzondere voorwaarden in die zin te wijzigen, dat zij worden opgeheven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in de ter terechtzitting gevorderde opheffing van de bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden, verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 09/818202-16, opheffen, op grond van artikel 6:6:19, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal eveneens de aan deze voorwaardelijke veroordeling verbonden opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, opheffen, op grond van artikel 6:6:19, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat de tenuitvoerlegging daarvan zich niet verhoudt met de oplegging aan de verdachte van de tbs-maatregel.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38z en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 250,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
nihil en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020, tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte aan de benadeelde partijen doet
vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
heft op de bijzondere voorwaarden, verbonden aan de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 09/818202-16;
heft op de opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 09/818202-16;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 09/818202-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. J.M. Hamaker, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020344211, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 143).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 2 september 2020, p. 86-87.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 11 november 2020, p. 95.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 26 oktober 2020, p. 97-98.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 10 november 2020, p. 35.
6.Eigen waarneming van de rechtbank van de foto op pagina 37.
7.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 10 november 2020, p. 35.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2020, p. 39.
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 10 november 2020, p. 36.
10.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 17 september 2021.