ECLI:NL:RBDHA:2021:10690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/618357 / KG RK 21-1150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in coronagerelateerde zaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaten B.J. Maes en M.Y. Hodak, vroegen om wraking van rechter T.F. Hesselink, omdat zij vreesden dat deze niet onpartijdig zou zijn. De verzoekers voerden aan dat de rechter in het verleden een nevenfunctie had vervuld bij GGZ Delfland en dat zij in eerdere zaken over het coronabeleid in het voordeel van de Staat had geoordeeld. De wrakingskamer oordeelde echter dat het enkele feit dat de rechter zeven jaar geleden een nevenfunctie had vervuld, onvoldoende was om te concluderen dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid bestond. Verzoekers konden geen concrete feiten aanvoeren die deze vrees onderbouwden. Ook de eerdere uitspraken van de rechter, die door verzoekers als bewijs van vooringenomenheid werden aangevoerd, waren volgens de wrakingskamer niet voldoende om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen gegronde reden was om te veronderstellen dat de rechter de hoofdzaak niet objectief zou behandelen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/69
zaak- /rekestnummer: C/09/618357 / KG RK 21-1150
Beslissing van 27 september 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaten: mrs. B.J. Maes en M.Y. Hodak,
strekkende tot de wraking van
mr. T.F. Hesselink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de Staat der Nederlanden (Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
hierna te noemen: de Staat
advocaten: mrs. J. Bootsma en M.P. Sluijter,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 september 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 27 september 2021 zijn verschenen:
- verzoekers;
- de rechter.
De Staat heeft aangekondigd niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer zich in raadkamer teruggetrokken. Daarna heeft zij ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De mondelinge uitspraak is neergelegd in deze schriftelijke beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/618078 / KG ZA 21-892 tussen verzoekers en de Staat.
2.2.
De hoofdzaak heeft betrekking op het zogenoemde coronatoegangsbewijs. Verzoekers vorderen in kort geding de schorsing of opschorting van de regeling over de coronatoegangsbewijzen totdat daarover een einduitspraak in een bodemprocedure is gedaan. De griffie van de afdeling kort geding heeft bij e-mail van 21 september 2021 aan verzoekers bericht dat de zitting in deze procedure zal plaatsvinden op 28 september 2021 om 13.00 uur en dat de rechter de behandelend rechter zal zijn. Bij e-mail van 22 september 2021 hebben verzoekers de rechter verzocht zich te verschonen. Op 23 september 2021 is aan verzoekers bericht dat de rechter geen gehoor geeft aan dit verzoek. Daarop hebben verzoekers de rechter op 24 september 2021 gewraakt.
2.3.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
  • De rechter heeft in elk geval tot en met 2014 een nevenfunctie als bezoldigd lid van een klachtencommissie bij de GGZ Delfland vervuld. Hoewel de hoofdzaak geen ”medische zaak” is en daarin slechts zijdelings medische zaken aan de orde zullen komen, willen verzoekers een onbevooroordeelde, onbevangen en “onbesmette” rechter. Gelet op haar voormalige nevenfunctie bij “het medische establishment in de ruimste zin des woords”, is de rechter dat niet.
  • Daarnaast heeft de rechter verschillende uitspraken gedaan in zaken waarin door de Staat genomen maatregelen ter bestrijding van het coronavirus ter discussie werden gesteld. In al deze zaken heeft de rechter een zeer terughoudende maatstaf aangelegd bij de beoordeling van het beleid van de Staat en heeft ze stelselmatig in het voordeel van de betrokkene beslist. Gelet op deze uitspraken is de kans dat de rechter in deze zaak tot een ander oordeel komt feitelijk nihil kan er in deze zaak geen sprake zijn van een “fair and impartial trial”.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft ter zitting op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Voormalige nevenfunctie
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat ingevolge aanbeveling 3 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, de rechter ervoor zorgt geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat de rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Gelet op het in aanbeveling 3 van de leidraad gestelde en de daarop gegeven toelichting overweegt de wrakingskamer dat het bekleden van een nevenfunctie aan de onpartijdigheid van de rechter in beginsel niet in de weg hoeft te staan en dat het de rechter zelf is die moet beoordelen of zijn onpartijdigheid in een concrete zaak door zijn nevenfunctie ter discussie kan komen te staan.
3.3.
De wrakingskamer overweegt daarom dat het enkele feit dat de rechter zeven jaar geleden een nevenbetrekking heeft vervuld in een klachtencommissie bij GGZ Delfland, in beginsel onvoldoende is om tot de objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid te concluderen. Concrete feiten en omstandigheden die maken dat die vrees in dit geval wél bestaat, hebben verzoekers niet aangevoerd. De voormalige nevenfunctie van de rechter staat naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet in de weg aan haar onpartijdigheid en onafhankelijkheid in deze zaak.
Daarbij komt dat de rechter onweersproken heeft gesteld dat de klachtencommissie alleen klachten van GGZ-patiënten beoordeelt. Er bestaat dus - wat daar overigens verder ook van zij - geen enkel verband met de hoofdzaak waarover de rechter nu moet oordelen. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen sprake van een objectief gerechtvaardigde vrees dat sprake is van partijdigheid van de rechter.
Eerdere uitspraken
3.4.
Ten aanzien van de stelling dat de vooringenomenheid van de rechter blijkt uit eerdere vonnissen die zij heeft gewezen, overweegt de wrakingskamer als volgt. De enkele omstandigheid dat de rechter in eerdere procedures waarin het “coronabeleid” van de Staat aan de orde was in het voordeel van de Staat heeft geoordeeld, is onvoldoende om (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter aan te nemen. Dat geldt ook voor de door verzoekers genoemde zaak die de medische behandeling van een coronapatiënt betrof. Uit hetgeen verzoekers in dit verband concreet hebben aangevoerd, namelijk dat de rechter klakkeloos de adviezen van deskundigen volgt, kan de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor evenmin afleiden. Nog daargelaten dat tegen de eerdere uitspraken hoger beroep heeft opengestaan en dat het niet de taak is van de wrakingskamer eerdere uitspraken van de rechter op juistheid te toetsen, kan uit de stellingen van verzoekers niet worden afgeleid dat de rechter in die uitspraken vanwege enige vooringenomenheid ten opzichte van één van de betrokken partijen feiten onjuist heeft vastgesteld, feiten verkeerd heeft geïnterpreteerd of onjuiste beslissingen zou hebben genomen. Nu van enige vooringenomenheid van de rechter niet is gebleken, bestaat er geen gegronde reden te veronderstellen dat de rechter de hoofdzaak niet voldoende objectief zal behandelen.
3.5.
Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers;
• de Staat;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, E.A.W. Schippers en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.