In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaten B.J. Maes en M.Y. Hodak, vroegen om wraking van rechter T.F. Hesselink, omdat zij vreesden dat deze niet onpartijdig zou zijn. De verzoekers voerden aan dat de rechter in het verleden een nevenfunctie had vervuld bij GGZ Delfland en dat zij in eerdere zaken over het coronabeleid in het voordeel van de Staat had geoordeeld. De wrakingskamer oordeelde echter dat het enkele feit dat de rechter zeven jaar geleden een nevenfunctie had vervuld, onvoldoende was om te concluderen dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid bestond. Verzoekers konden geen concrete feiten aanvoeren die deze vrees onderbouwden. Ook de eerdere uitspraken van de rechter, die door verzoekers als bewijs van vooringenomenheid werden aangevoerd, waren volgens de wrakingskamer niet voldoende om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen gegronde reden was om te veronderstellen dat de rechter de hoofdzaak niet objectief zou behandelen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.