6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op haar huisgenoot, door op een nietsontziende wijze meerdere malen op hem in te steken. Vervolgens heeft de verdachte het zwaargewonde slachtoffer aan zijn lot overgelaten door geen hulpdiensten in te schakelen. De verdachte heeft het slachtoffer gedood in zijn huis, waar hij zich veilig mocht wanen, en in zijn slaap. De verdachte heeft op een gruwelijke wijze het leven ontnomen van een jonge man die vol in het leven stond. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent.
Het handelen van de verdachte heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet veroorzaakt, in het bijzonder voor de ouders van het slachtoffer die hun kind hebben moeten begraven. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat de ouders en de zus van de verdachte tot op de dag van vandaag kampen met gevoelens van leegte, wanhoop en ongeloof. Zij zullen de rest van hun leven hun zoon en broer moeten missen.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 5 januari 2021. Hieruit blijkt dat zij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 3 november 2020 van psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] . Zij komen gezamenlijk tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een chronische psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Daarbij is er volgens de onderzoekers sprake van formele en inhoudelijke denkstoornissen. De onderzoekers hebben geconcludeerd dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde, nu het gaat om stoornissen van chronische aard. In welke mate betrokkene psychotisch was ten tijde van het ten laste gelegde hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen, maar desondanks zien zij voldoende aanwijzingen voor de doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde.
De onderzoekers merken daarbij op dat een verdere vermindering van de toerekenbaarheid denkbaar is, maar niet kan worden onderbouwd. Zij adviseren daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, waarbij de onderzoekers opmerken dat dit risico niet alleen buiten de kliniek hoog is, maar ook in een behandelsetting. Zij adviseren daarom om aan de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen, waarbij de verdachte zal worden behandeld in een forensisch psychiatrisch centrum.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 15 juni 2020 en 10 december 2020, waaruit volgt dat de reclassering het recidiverisico eveneens als hoog inschat. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies uit de Pro Justitia rapportage dat tbs met dwangverpleging de enige passende maatregel is om toe te werken naar vermindering van het recidiverisico.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psychiater en psycholoog en het advies van de reclassering op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank overweegt in dat verband dat de verdachte is onderzocht en geobserveerd in het Pieter Baan Centrum en dat ook een milieuonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij bovendien inzicht is gekregen in eerdere behandelingen van de verdachte. De rechtbank ziet in het licht van dit zeer uitgebreide onderzoek geen aanleiding om – in afwijking van het gemotiveerde advies - te komen tot de conclusie dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van het plegen van het feit een stoornis aanwezig was bij de verdachte en sluit zich aan bij de conclusie van de deskundigen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Tbs met dwangverpleging
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de ernst van het feit en de gevaarlijkheid van de verdachte, ter bescherming van de maatschappij de oplegging van de tbs met dwangverpleging noodzakelijk is om het recidiverisico van de verdachte te kunnen verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel alleen bereikt worden middels een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving van een forensische kliniek.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht oplegging van tbs mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naast het opleggen van de tbs-maatregel kan, gelet op de ernst van het feit en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is onder meer relevant wat in vergelijkbaar ernstige zaken pleegt te worden opgelegd. Nu de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht zal de op te leggen straf echter gematigd worden ten opzichte van de straffen die normaliter voor een dergelijk ernstig feit worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren – zoals door de officier van justitie is geëist - passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze straf worden afgetrokken.