ECLI:NL:RBDHA:2021:1069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
09-842176-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op huisgenoot met voorbedachte rade en verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op haar huisgenoot. De verdachte heeft op 24 februari 2020 in Bodegraven-Reeuwijk haar huisgenoot, een 40-jarige man, met meerdere messteken om het leven gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gehandeld, ondanks haar verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank heeft in haar overwegingen de psychische toestand van de verdachte meegewogen, waarbij deskundigen concludeerden dat zij lijdt aan een chronische psychotische stoornis. De rechtbank heeft ook de impact van de daad op de nabestaanden van het slachtoffer in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot de beslissing om de tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen, elk voor een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842176-20
Datum uitspraak: 15 februari 2021
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juni 2020 (pro forma), 1 september 2020 (pro forma), 16 november 2020 (pro forma) en 1 februari 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.K. Schoep, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. W.S.A.H. Croes, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 februari 2020 te [plaats] , gemeente Bodegraven-Reeuwijk, een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door één of meerdere malen met één of meerdere mes(sen) in de buik en/of de borst en/of de borststreek, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 24 februari 2020 omstreeks 19:15 uur is in het appartementencomplex aan de [locatie] in [plaats] het stoffelijk overschot van de 40-jarige [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) aangetroffen. Het slachtoffer lag op zijn bed.
Uit onderzoek van de patholoog volgt dat bij het slachtoffer in totaal 18 scherprandige perforaties zijn aangetroffen, die geduid zijn als 12 steekletsels en 6 snijletsels. Het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door de gevolgen 6 steekletsels en 1 snijletsel. Er was sprake van onder andere perforatie van de lever, de lichaamsslagader, de onderste holle ader, en perforaties van beide borstholten en beide longen.
Tijdens de politieverhoren van 25 februari 2020 en op de terechtzitting van 1 februari 2021 heeft de verdachte verklaard dat zij een aantal keer met twee messen in het lichaam, waaronder de hals en de romp, van het slachtoffer heeft gestoken. Vervolgens is de verdachte de slaapkamer van het slachtoffer uitgelopen. Het slachtoffer leefde toen nog. De verdachte heeft op de gang gewacht. Zij hoorde dat het stil was in de slaapkamer van het slachtoffer.
Op grond van de inhoud van het rapport van de patholoog in samenhang met de verklaringen van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer op 24 februari 2020 in [plaats] is overleden als gevolg van zes door de verdachte veroorzaakte steekletsels en één door de verdachte veroorzaakt snijletsel.
Zowel op basis van de uiterlijke verschijningsvormen van handelen van de verdachte, te weten het toebrengen van in totaal twaalf steekletsels en zes snijletsels aan de romp en de ledematen, als op basis van de verklaringen van de verdachte volgt dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of het handelen van de verdachte moord of doodslag oplevert, dus of wel of niet bewezen kan worden dat de verdachte bij het steken met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 1 februari 2021 conform de schriftelijke aantekeningen van het requisitoir gerekwireerd tot een bewezenverklaring van moord. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de tijd voorafgaand aan het plegen van het feit niet alleen voldoende gelegenheid heeft gehad om over haar handelen na te denken, maar zich ook daadwerkelijk hierop heeft beraden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de tenlastegelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van moord. De verdachte heeft het tenlastegelegde feit erkend in die zin dat zij het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door middel van messteken. Het is de vraag of de verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld. De voorbedachte raad moet wettig en overtuigend bewezen worden. De verklaring van de verdachte is hiervoor het enige bewijsmiddel. Het is de vraag of de verklaringen van de verdachte op dit punt wel voldoende betrouwbaar en overtuigend zijn, mede in het licht van de psychische stoornis bij de verdachte.
De verklaringen van de verdachte zijn niet altijd helder en consistent. Zo heeft de verdachte bijvoorbeeld bij de rechter-commissaris aangegeven dat zij niet eerder heeft overwogen om het slachtoffer te doden, terwijl zij vervolgens beaamt dat zij vanaf vrijdag met concrete ideeën rondloopt om het slachtoffer te doden. Daarnaast blijkt uit het PBC-rapport dat de verdachte weinig concreet en chaotisch is in haar wijze van vertellen. Er is sprake van formele denkstoornissen. Tot slot is er geen planmatigheid in de voorbereiding van het misdrijf. De verdachte heeft geen voorafgaande concrete voorbereidingshandelingen getroffen. De verdachte heeft niet eerder een concreet scenario bedacht om het slachtoffer te doden. De verdachte heeft weliswaar aangegeven dat zij eerder met de gedachte heeft gespeeld om zichzelf en/of het slachtoffer van het leven te beroven, maar dit waren negatieve en sombere gedachten. Uit de verklaringen van de verdachte dient veeleer te worden afgeleid dat zij eerst op 24 februari 2020 goed en wel bedacht moet hebben dat zij het slachtoffer om het leven moest brengen. Ondanks dat de verdachte wellicht voldoende tijd heeft gehad om na te kunnen denken, zijn er in dit bijzondere geval contra-indicaties om voorbedachte raad aan te nemen. De verdachte heeft verklaard dat zij om 04:27 uur twee messen heeft gepakt. Verder heeft zij verklaard dat zij rond 04:38 uur naar de slaapkamer van het slachtoffer is gegaan. Dit is voor het gevoel van de verdachte het moment waarop zij “het besluit” heeft genomen. Er is dan ook sprake van een zeer korte tijdspanne tussen het besluit van de verdachte en de uitvoering ervan. De verklaringen van de verdachte, dat zij die ochtend “furieus” was en dat zij in een “high” toestand verkeerde, duiden op een emotionele uitbarsting in de ochtend van 24 februari 2020.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Beoordeling voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van voorbedachte raad nodig dat wordt vastgesteld dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Er moet komen vast te staan dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Of voorbedachte raad bewezen kan worden hangt sterk af van de hiervoor bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het concrete geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
In dat verband zal de rechtbank zich een oordeel moeten vormen over hetgeen de verdachte heeft verklaard over haar gedragingen en over de overige omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de verdachte. De verdachte is uitgebreid verhoord en zij heeft ten overstaan van de politie gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd zowel over al haar handelingen als over haar gedachten daarbij. Eventuele tegenstrijdigheden in haar verklaringen zijn niet van dien aard of omvang dat deze aanleiding geven om niet van haar verklaringen uit te kunnen gaan. De verdachte heeft haar verklaringen ter terechtzitting herhaald en tot slot worden haar verklaringen op details door het sectierapport bevestigd. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte dan ook voldoende betrouwbaar om te bezigen voor het bewijs.
De verdachte is in haar verklaringen heel concreet geweest over de tijdstippen en de details van hetgeen zich op en voor 24 februari 2020 heeft afgespeeld. Zij heeft verklaard dat zij vanaf vrijdag 21 februari 2020 met concrete ideeën rondliep om het slachtoffer te doden. De verdachte heeft vanaf die vrijdag blijkens haar eigen verklaringen, gewikt en gewogen of zij haar plan ten uitvoer zou brengen of dat zij zich nog kon terugtrekken. Uit haar verklaring, dat zij zichzelf achter de tralies zag, blijkt dat de verdachte heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad én dat zij zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Nadat zij twee keer (op vrijdag en op zaterdag) de uitvoering heeft uitgesteld, heeft de verdachte op 24 februari 2020 (na weer enig wikken en wegen) haar plan tot uitvoering gebracht. De verdachte is op die dag omstreeks 03:40 uur opgestaan. Tot 04:38 uur heeft de verdachte voorbereidingshandelingen getroffen door zich aan te kleden, schoenen met dikke zolen aan te trekken voor het geval het slachtoffer haar zou schoppen en handschoenen aan te trekken om zelf weinig letsel op te lopen. Nadat de verdachte twee messen had gepakt heeft zij ruim 15 minuten heen en weer gelopen en is zij meerdere malen gaan kijken of het slachtoffer nog sliep. De verdachte heeft de telefoon van het slachtoffer van zijn nachtkastje gepakt om te voorkomen dat hij om hulp zou bellen. Uiteindelijk heeft de verdachte om 04:38 uur het besluit genomen om het slachtoffer daadwerkelijk te doden. Daarbij heeft zij ook overwogen dat anders zo mensen gingen opstaan voor hun werk en dat ze het voor 5 uur wilde doen. De verdachte is toen met twee messen, een fruitmes en een keukenmes, de slaapkamer van het slachtoffer ingelopen en heeft het slachtoffer meerdere malen in zijn romp en ledematen gestoken.
Uit het dossier noch uit de verklaringen van de verdachte blijkt van een hevige gemoedsbeweging, of een opwelling, die tot deze daad hebben geleid. Niet blijkt dat een gedraging van het slachtoffer of een andere aanleiding een hevige, plotselinge gemoedsbeweging bij de verdachte teweeg heeft gebracht. Het slachtoffer lag te slapen.
De gedragingen van de verdachte en de gedachten die zij volgens haar eigen verklaringen daarbij had, duiden op een planmatig handelen. Het tijdsverloop tussen alle minutieus beschreven handelingen en de aarzeling daartussen waarvan de verdachte getuigt, duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat zij aanhikte tegen de uitvoering van een reeds ontwikkeld voornemen; maar dit maakt niet dat – op het moment dat zij dat voornemen dan uitvoert – nog gesproken kan worden van een opwelling. Ook de beschrijving van de verdachte over haar gevoelens op het moment van het steken zelf, doen niet af aan de planmatigheid van haar daad.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet alleen voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het besluit om haar plan ten uitvoer te brengen en het slachtoffer te doden, maar ook dat de verdachte daadwerkelijk over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Anders gezegd: uit bovengenoemde feiten en omstandigheden komen geen aanwijzingen naar voren die duiden op een handelen van de verdachte vanuit een plotselinge gemoedsopwelling.
De conclusie is dat de ten laste gelegde voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen is.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 24 februari 2020 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meerdere malen met messen in de borst en de buik en het lichaam van die [slachtoffer] te steken en te snijden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
Gelet op de hierna onder 6.3. weergegeven conclusies en het advies van [naam 1] (psychiater) en [naam 2] (psycholoog), met welke conclusies en adviezen de rechtbank zich kan verenigen, acht de rechtbank verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging voor ongemaximeerde duur zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd voor wat betreft het in de Pro Justitia rapportage neergelegde advies om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Wel heeft de raadsman bepleit dat een eventueel op te leggen gevangenisstraf gematigd dient te worden, nu het ten laste gelegde slechts in verminderde mate (en mogelijk zelfs in sterk verminderde mate) aan de verdachte kan worden toegerekend. De raadsman heeft tot slot opgemerkt dat een matiging van de gevangenisstraf in het belang van de verdachte is, zodat zij zo snel mogelijk met de behandeling kan beginnen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op haar huisgenoot, door op een nietsontziende wijze meerdere malen op hem in te steken. Vervolgens heeft de verdachte het zwaargewonde slachtoffer aan zijn lot overgelaten door geen hulpdiensten in te schakelen. De verdachte heeft het slachtoffer gedood in zijn huis, waar hij zich veilig mocht wanen, en in zijn slaap. De verdachte heeft op een gruwelijke wijze het leven ontnomen van een jonge man die vol in het leven stond. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent.
Het handelen van de verdachte heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet veroorzaakt, in het bijzonder voor de ouders van het slachtoffer die hun kind hebben moeten begraven. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat de ouders en de zus van de verdachte tot op de dag van vandaag kampen met gevoelens van leegte, wanhoop en ongeloof. Zij zullen de rest van hun leven hun zoon en broer moeten missen.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 5 januari 2021. Hieruit blijkt dat zij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 3 november 2020 van psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] . Zij komen gezamenlijk tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een chronische psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Daarbij is er volgens de onderzoekers sprake van formele en inhoudelijke denkstoornissen. De onderzoekers hebben geconcludeerd dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde, nu het gaat om stoornissen van chronische aard. In welke mate betrokkene psychotisch was ten tijde van het ten laste gelegde hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen, maar desondanks zien zij voldoende aanwijzingen voor de doorwerking van de stoornissen in het ten laste gelegde.
De onderzoekers merken daarbij op dat een verdere vermindering van de toerekenbaarheid denkbaar is, maar niet kan worden onderbouwd. Zij adviseren daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, waarbij de onderzoekers opmerken dat dit risico niet alleen buiten de kliniek hoog is, maar ook in een behandelsetting. Zij adviseren daarom om aan de verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen, waarbij de verdachte zal worden behandeld in een forensisch psychiatrisch centrum.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 15 juni 2020 en 10 december 2020, waaruit volgt dat de reclassering het recidiverisico eveneens als hoog inschat. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies uit de Pro Justitia rapportage dat tbs met dwangverpleging de enige passende maatregel is om toe te werken naar vermindering van het recidiverisico.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psychiater en psycholoog en het advies van de reclassering op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank overweegt in dat verband dat de verdachte is onderzocht en geobserveerd in het Pieter Baan Centrum en dat ook een milieuonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij bovendien inzicht is gekregen in eerdere behandelingen van de verdachte. De rechtbank ziet in het licht van dit zeer uitgebreide onderzoek geen aanleiding om – in afwijking van het gemotiveerde advies - te komen tot de conclusie dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van het plegen van het feit een stoornis aanwezig was bij de verdachte en sluit zich aan bij de conclusie van de deskundigen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Tbs met dwangverpleging
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de ernst van het feit en de gevaarlijkheid van de verdachte, ter bescherming van de maatschappij de oplegging van de tbs met dwangverpleging noodzakelijk is om het recidiverisico van de verdachte te kunnen verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel alleen bereikt worden middels een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving van een forensische kliniek.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht oplegging van tbs mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naast het opleggen van de tbs-maatregel kan, gelet op de ernst van het feit en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is onder meer relevant wat in vergelijkbaar ernstige zaken pleegt te worden opgelegd. Nu de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht zal de op te leggen straf echter gematigd worden ten opzichte van de straffen die normaliter voor een dergelijk ernstig feit worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren – zoals door de officier van justitie is geëist - passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze straf worden afgetrokken.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 3] (de vader van het slachtoffer) en [naam 4] (de moeder van het slachtoffer) hebben zich gevoegd als benadeelde partijen in het strafproces en vorderen ieder afzonderlijk een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade. Zij hebben tevens verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 en hij heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen niet inhoudelijk betwist. Wel heeft hij opgemerkt dat de verdachte de vorderingen zeer waarschijnlijk niet zal kunnen betalen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Toepasselijk recht
Nu het feit heeft plaatsgevonden in Nederland, terwijl de nabestaanden stellen schade te lijden in Polen, doet de vraag zich voor welk recht van toepassing is op de vordering van de benadeelde partijen. Uit artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) 864/2007 (Rome II) volgt dat het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad in beginsel het recht is van het land waar de directe schade zich voordoet. Het doet er daarbij niet toe in welk land de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 december 2015 (C-350/14, ECLI:EU:C:2015:802) volgt, dat schade in verband met het overlijden van een persoon bij een gebeurtenis die zich in een land heeft voorgedaan, die wordt geleden door de in een ander land wonende familieleden van die persoon, moet worden aangemerkt als indirect gevolg van die gebeurtenis. Dat betekent dat in het onderhavige geval Nederlands recht – als het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan – van toepassing is op de vordering van de benadeelde partijen.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor naasten van door misdrijf overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen in het strafproces. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. In het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) zijn per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Voor het overlijden door een misdrijf van meerderjarige niet-thuiswonende kinderen en ouders is het bedrag voor affectieschade blijkens het Besluit € 17.500,00.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toewijzen tot het gevorderde bedrag, nu deze vorderingen overeenkomen met de vaste normbedragen die in het Besluit zijn genoemd.
De rechtbank zal tevens telkens de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00 ten behoeve van [naam 3] en een bedrag van € 17.500,00 ten behoeve van [naam 4] , beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaren;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
dat verdachte ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege
zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan voornoemde [naam 3] ;
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat € 17.500,00 ten behoeve van [naam 3] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 februari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan voornoemde [naam 4] ;
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat € 17.500,00 ten behoeve van
[naam 4] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 februari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. H.M. van Maurik, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Martir en S.R. van der Klugt, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2021.
Mr. H.M. van Maurik is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020054991, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 452).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 9-16):
M: l'm reporting a murder?
M: Today before five in the morning l did it.
P: What is your address?
M: [locatie] , [plaats] .
M: l killed him by knife.
M: euhhh... [slachtoffer] .
P: You used a kitchen knife?
M: Yes,yes, yes.
P: Where on his body? Where do you put the knife? In his stomach of in his leg?
M: In his chest and in the neck.
P: With the same knife?
M: No, no, two knifes, small in my right hand and big knife in the left hand, how many time, I don't know because it was so strange, l don't remember how many times.
M: My name is [verdachte] .
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 17-18):
Wij, verbalisanten [naam 5] en [naam 6] , werden door de centralist van het Operationeel Coördinatie Centrum Eenheid Den Haag gestuurd naar de [locatie] te [plaats] . Daar zou de meldster, welke later bleek te zijn genaamd: [verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , iemand hebben doodgestoken. Op maandag 24 februari 2020 te 19:16 uur kwamen wij verbalisanten ter plaatse. Ik, verbalisant [naam 5] , zag dat de slaapkamer recht tegenover de voordeur bevond. Bij het openen van de deur zag ik dat er een man op bed lag. Ik trok een van mijn handschoenen uit en ik voelde aan het onderbeen van de man. Ik voelde dat het lichaam al helemaal koud, en lijk-stijf was. Ik zag dat het shirt van overledene rond de buikstreek doordrenkt was met opgedroogd bloed. Ik zag dat overledene dwars op het bed lag met zijn hoofd naast het matras.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 25 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 47-58):
Ik heb bewust gewacht tot het avond was, donker zou zijn. Het is even voor vijf uur ’s ochtends gebeurd. Ik wilde het eigenlijk niet, maar ik keek naar hem en mij en zag dat ons leven totaal geen zin meer had. En 's ochtends dus heb ik de moord gepleegd. Gisterenochtend toen ik wakker werd, ongeveer om 3.40 uur, ben ik naar de badkamer gegaan. Ik stond zoals altijd tussen 2.00 en 4.00 uur op en ging naar de badkamer. Ik weet dat het zo laat was. Ik moest vaak voor mijn werk om die tijd opstaan. En om 04.15 uur was ik klaar daarvoor, ik had iets anders aangetrokken. Ik ging vaak naar hem toe om te kijken. Het badkamerlicht was steeds aan. Ik ben drie keer met het mes in mijn hand naar hem toegelopen om te kijken of hij aan het slapen was. Ik had in mijn rechterhand een keukenmes en in mijn linkerhand een groter mes. Dus met die messen in mijn handen ben ik toch weer terug gegaan. Ik ging op mijn bed zitten. En pas op 04.38 uur heb ik de beslissing genomen. Ik dacht dat anders zo mensen op gingen staan voor hun werk. Ik was niet meer mijzelf. Ik kon niet meer. Wat hij in mij gecreëerd heeft, veroorzaakte zijn dood.
V: Ik wil even terug gaan naar het moment. Hoe vaak ging je heen en weer?
A: Een stuk of drie keer. Eerder ben ik twee of drie keer zonder messen geweest. Ik weet dat het niet kan, maar ik had geen keus. Ik ben er naar toe gelopen en met de kleine in zijn hals gestoken en met de grote in zijn borstkas. Hij was aan het slapen. Hij lag op zijn rechterzijde met het gezicht naar de deur, mijn kant op. Hij had dekens over zich heen en lag in een sportpak. Hij werd wakker en vroeg wat ik aan het doen was. Hij pakte mijn hand. Het kleine mes stak in mijn hand, maar dat voelde ik niet. Het kleine mes viel op de grond. Hij stond op. Het deken viel op de grond. Ik pakte het mes heel snel, omdat ik bang was dat hij op me zou springen. Hij stond voor me en wilde me tegen houden. Toen heb ik hem nog een aantal keren... Ik was gewoon aan het steken. Ik denk 1x in zijn hals en met het grote mes meerdere keren, zeker 5, misschien zelfs meer. Toen ging hij op het bed zitten en huilen als een klein kind. Hij ging liggen, weer op zijn zij. Hij bleef een aantal minuten zo liggen en toen werd het stil. Ik was toen in de gang aan het wachten. Voordat hij wakker was, heb ik twee keer gestoken, in zijn hals en borst. Daarna sliep hij niet meer. Daarna heb ik hem meerdere keren gestoken.
V: Hoeveel keer heb je in totaal gestoken
A: Een stuk of tien? Ik weet het zelf niet.
V: Wil je het grote en kleine mes beschrijven?
A: Het kleine mes was ongeveer 20 centimeter, de helft ervan was het lemmet, het hele mes was blauw.
V: En de grote?
A: Een heel grote. Zo'n keukenmes van ongeveer 40 centimeter. Zilver met een zwart heft, een glad mes, geen kartels.
4. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 26 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 160-183):
V: Je zegt dat je het gepland had. Wat bedoel je met gepland. Waar ging dat over?
A: Ik wist dat ik verloren tijd ben, dat het voor mij niet verder zou lukken om door te leven als ik geen punt zou zetten. Ik bedoelde dit gepland. Dat ik het ooit zou beëindigen. Omdat ik gewoon aan het einde van mijn Latijn ben.
V: Wat bedoelde je met, ik had dit gepland?
A: Het beëindigen.
V: Met gepland bedoelde leven beëindigen van [slachtoffer] ?
A: Ja, ik wist dat ik dat moest doen omdat ging gewoon verder niet.
V: Waarom die maandagochtend?
A: Nee ik groeide er naar toe, om een einde te maken. Dit hij in mij creëerde, heeft besloten om dit te doen.
V: Je wordt wakker omdat je naar toilet moet, wat gebeurt er in jouw hoofd.
A: Ik heb al vrijdag daaraan gedacht, dat ik dat wil doen. Daarna heb ik dat in mijn gedachten op zaterdag overgezet.
V: Waarom ging het op vrijdag niet door?
A: Ik was nog niet klaar. In mijn hoofd kwam het tot een vechtpartij en wat ga ik dan doen? En hij was de hele tijd met zijn telefoon bezig aan het chatten. Ik zette het op zondag.
V: Je wilt het op vrijdag doen, hij is aan het chatten en dat besluit je, er was geen gelegenheid om het toen te doen. En dan?
A: Op zaterdag heb ik zelfde gedaan, op zondag ook.
V: Waarom heb je niet zaterdag gedaan?
A: Omdat het weekend was. Ik dacht hij wordt misschien door zijn familie gebeld er was ook iets met een verjaardag van zijn kennis ik besloot ik wacht tot zondag laat, maar ik was moe ik ging naar bed, ik zette het in mijn gedachten steeds over en ik dacht misschien kan ik mij nog terugtrekken maar als ik het zo laat zitten, dan ben ik al verleden tijd.
A: Wat bedoel je met terugtrekken?
V: Als ik mijn gedachten, mijn plannen terugtrek. Ik wilde eigenlijk opgeven, naar de politie gaan. Sinds 1 of 2 jaar krijg ik die gedachten, Ik zie mij achter de tralies.
V: Om 03.40 uur moet je naar de wc en dan? Wat gebeurt er in je hoofd?
A: Ik ging zitten en dacht ja of nee. Het was sterker. Ik heb zwarte kleding aangetrokken en zwarte kooltrui en zware schoenen met dikke zool voor geval dat hij mij schopte.
V:Dan ga je terug naar slaapkamer kleed je je om en dan?
A: Ik ging 2 of 3 keer kijken of hij sliep. Ik pakte zijn telefoon van zijn kastje, bracht het naar de keuken en legde telefoon op de tafel. Toen ik terug kwam in mijn kamer had ik 2 of 3 keer mes in mijn hand. Ik moest nadenken. Om 04.15 uur heb ik op de klok gekeken. Om 04.18 uur zat ik nog. Ik was15 minuten heen en weer aan lopen, controleren of hij nog sliep.
V: Wanneer pakte je de messen dan.
A: 04.27 uur. Toen wist ik dat mensen binnenkort gingen opstaan van werk. Onder ons heb je een garage.
V: Om 04.27 uur pak je messen, waar lagen die?
A: Eén mes in de la met sokken en het kleine mes heb ik uit keukenla gepakt. Het kleine mes had ik niet gepland was impuls, die heb ik s 'morgens uit keukenlade gepakt.
Ik legde de beide messen om 04.15 op tafeltje in mijn kamer lagen. Om 04.18 was de eerste, toen ging ik voor het eerst zijn kamer in. Zonder mes. 3x zonder messen en de volgende 2 of 3 keer met mes. Het was nog voor 4.30. Ik wilde het voor 05.00 doen.
V: Waarom heb je eerst telefoon weggehaald.
A: Om te voorkomen dat hij om hulp zou bellen.
Ik ging naar mijn kamer. Ik liep daar rond. Ik ging op bed zitten. Ik bleef ijsberen en moest twee keer zitten. En om 04.38 uur ging ik echt.
Ik had het kleine blauwe mes in mijn rechterhand en het grote mes in mijn linkerhand. Ik heb met het kleine mes in mijn linkerhand in zijn nek gestoken en met het grote mes in mijn rechterhand een aantal keren in zijn buik gestoken. Hij lag op zijn rechterzijde. Zijn nek was beetje ontbloot. Hij werd wakker. Ik denk dat hij probeerde op te staan. Ik heb hem nog meerdere malen gestoken. Hij was verbaasd, hij wilde mij wegduwen. Hij duwde mijn hand ook weg en daardoor verwondde ik mij met het kleine mes in mijn hand/pols. Hij stak mij met de kleine mes ik wist niet dat ik gewond was, het kleine blauwe mes viel op de grond. Hij vroeg mij wat ik aan het doen was, hij struikelde over iets. Ik pakte het kleine mes pas van de grond toen hij niet meer op het matras stond maar op de planken. Ik viel hem daarna niet meer aan. Hij wilde mij wegduwen denk ik, hij wil naar achteren, verbaasd, ik weet niet of hij goed wakker werd, hij ging achter naar het houten gedeelte, janken. Toen heb ik hem enkele malen gestoken. Ik denk vijf keer. Ik probeerde het kleine mesje van vloer te rapen. Ik was bang dat hij mij van bovenaf wilde bespringen. Ik denk dat hij beetje in shock was hij wist niet waar het om ging. Hij was niet helemaal bij. Ik bleef hem steken. Toen hij licht omviel op de planken begon hij geluiden te maken kreunen alsof hij wilde huilen, daarna is hij naar de matras opgeschoven. Hij ging zitten en daarna is hij omgevallen en is hij overleden. Toen hij daar lag, hoorde ik hem zwaar ademen en ik ging zitten. Ik wachtte.
Ik heb nog eerder niet gezegd dat ik katoenen handschoenen aantrok. Dat heb ik ineens besloten om mij zekerder te voelen. Het was de bedoeling dat ik zo weinig letsel zou krijgen tijdens de vechtpartij. Ik hield er rekening mee dat hij zou duwen en trekken en niet rustig zou doen.
V: Op enig moment ga je de slaapkamer uit. Dan leeft hij nog. En dan ga je op de gang zitten. Waar ga je zitten.
A: Eerst stond ik bij de deur bij het kozijn, bepaalde tijd, zonder naar hem te kijken, geluisterd, er viel een druppel bloed op de grond, ik heb hem weggeveegd met die kant van de handschoen. Ik heb tijd gewacht. Toen hij stopte met ademen ging ik op de vloer zitten met mijn rug tegen de toilet deur.
V: Wanneer had je besef dat hij overleden was.
A: Toen ik in de gang zat, kan ik horen dat daar stilte heerste.
5. Het verslag van een deskundige met het antwoord op de opdracht die aan hem/haar is verleend tot het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood) op 23 maart 2020 opgemaakt door [naam 7] , voor zover inhoudende (p. 195-210):
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op 14 november 1979, is het navolgende gebleken:
De sectie betrof een blanke man (sub BI) met onder andere de letsels sub B2. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend/klievend geweld, zoals opgeleverd kan worden door meervoudig steken/snijden met één of meerdere scherprandige voorwerpen, zoals een mes. Het betrof in totaal 12 steekletsels en 6 snijletsels; de steekletsels vormden 10 insteken en l doorsteek.
Bij de steek- en snijletsels sub B2-I was er onder andere perforatie van de lever, de lichaamsslagader en de onderste holle ader. Perforatie van deze (en overige) structuren heeft, gezien de bevindingen sub B4, geleid tot zeer ernstig bloedverlies. Bij de letsels sub B2-I waren er tevens meerdere perforaties van beide borstholten en beide longen. Perforatie van deze structuren heeft geleid tot ademhalingsfunctiestoornissen. Het ernstige bloedverlies en de ademhalingsfunctiestoornissen hebben samen geleid tot algehele weefselschade door zuurstofgebrek, waarmee het overlijden wordt verklaard.
Bij de steek- en snijletsels sub B2-II waren geen belangrijke structuren, zoals grote bloedvaten of essentiële organen geraakt. Deze letsels hebben derhalve geen substantiële bijdrage geleverd aan het overlijden. Wel kunnen zij middels bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden. De steek-en snijletsels aan de rechterarm en -hand kunnen, gezien hun locatie, passen bij afweerletsels.
Meerdere letsels hadden één stomp en één puntig uiteinde (sub B3). Het aantreffen van deze bevinding is waarschijnlijker onder de hypothese dat deze letsels zijn veroorzaakt door steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp dan onder de hypothese dat deze letsels zijn veroorzaakt door steken met een tweezijdig scherprandig voorwerp. De lengte van de betrouwbaar te beoordelen steekletsels was circa 2,0-4,5 cm lang. Dit moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd wegens de elasticiteit van de huid en een eventuele snijcomponent die kan optreden bij steekletsels. Het diepste, betrouwbaar te meten wondkanaal was circa 11,5 cm diep. Dit moet eveneens met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd wegens de indrukbaarheid en verplaatsbaarheid van lichaamsdelen en organen.
Er waren met het blote oog en lichtmicroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.